ECLI:NL:CRVB:2007:BA9778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6921 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen WAO-besluit en de aanvang van de bezwaartermijn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 november 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene, die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft een verweerschrift ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft zich in deze uitspraak gericht op de vraag wanneer de bezwaartermijn is aangevangen. Betrokkene heeft op 16 mei 2006 bezwaar gemaakt tegen het WAO-besluit, maar stelt dat hij dit besluit pas op 12 mei 2006 heeft ontvangen. Appellant daarentegen stelt dat het WAO-besluit op of kort na 8 februari 2006 is verzonden. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat het WAO-besluit daadwerkelijk op de eerder genoemde datum is verzonden. De Raad heeft geconcludeerd dat de bezwaartermijn pas is aangevangen op 13 mei 2006, wat betekent dat het bezwaar tijdig is ingediend.

De Raad heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, die zijn begroot op € 686,70. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.

Uitspraak

06/6921 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 november 2006, 06/1673 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. Hollander. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 27 maart 2006 ingetrokken. Dit besluit wordt hierna aangeduid als WAO-besluit.
Op 16 mei 2006 heeft betrokkene tegen het WAO-besluit bezwaar gemaakt en daarbij gesteld dat hij het besluit pas op
12 mei 2006 toegezonden heeft gekregen. Bij besluit van 7 juni 2006 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellant kan zich in deze uitspraak niet vinden. Appellant acht niet geloofwaardig dat betrokkene het WAO-besluit niet op of kort na 8 februari 2006 toegezonden heeft gekregen. Appellant stelt dat het WAO-besluit aan betrokkene is verzonden in een vensterenvelop samen met het, niet geadresseerde, aanvraagformulier voor een uitkering ingevolge de Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI), de zogenoemde TRI-set. Het WAO-besluit diende daarbij mede als adressering. De TRI-set heeft betrokkene kennelijk wel ontvangen, want hij heeft het aanvraagformulier ingevuld retour gezonden.
Betrokkene stelt dat hij na de aanzegbrief van de arbeidsdeskundige alleen de TRI-set heeft ontvangen. In maart 2006 en daarna nog enkele keren in april 2006 heeft hij telefonisch nagevraagd waar het WAO-besluit bleef. Pas nadat de FNV was ingeschakeld is hem een kopie van dit besluit toegezonden, waarna direct bezwaar is gemaakt.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41 van de Awb bepaalt, onder meer, dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending aan hen.
Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Niet in geding is dat betrokkene op 16 mei 2006 tegen het WAO-besluit bezwaar heeft gemaakt. In verband met de beantwoording van de vraag wanneer de bezwaartermijn is aangevangen en geëindigd dient vast te staan op welke dag het WAO-besluit aan betrokkene is bekendgemaakt.
Naar ter zitting van de Raad door de gemachtigde van appellant is erkend heeft betrokkene op 13 maart 2006, derhalve binnen de bezwaartermijn, het Uwv gebeld met de vraag waar het WAO-besluit bleef. Daarop is door het Uwv geen actie ondernomen. Uiteindelijk is na meerdere telefonische verzoeken en een schriftelijk rappel van 3 mei 2006 bij brief van
12 mei 2006 een kopie van het WAO-besluit naar betrokkene gezonden.
Niet in geding is dat in dit geval, anders dan gebruikelijk, de arbeidsdeskundige bij het aanzeggingsgesprek geen TRI-set aan betrokkene heeft uitreikt, omdat de betrokkene het gesprek voortijdig heeft afgebroken en is weggegaan. Appellant stelt dat in een dergelijke situatie de TRI-set met het WAO-besluit wordt meegezonden. Deze actie wordt, zoals in het onderhavige geval ook is gebeurd, aangetekend op de TRI-set. Appellant stelt zich op het standpunt dat, nu zich onder de gedingstukken geen aantekening van een telefonische aanvraag van een TRI-set dan wel een kopie van de begeleidende brief bij een op aanvraag toegezonden TRI-set bevindt, vaststaat dat het WAO-besluit met de TRI-set is verzonden.
De Raad volgt dit standpunt niet. Naar het oordeel van de Raad levert de aantekening op de TRI-set hooguit het vermoeden op dat het WAO-besluit met de TRI-set is verzonden. Bewijs van daadwerkelijke verzending is dit niet. Ook de omstandigheid dat zich in het dossier geen afschrift van een begeleidende brief bij de TRI-set bevindt, bewijst niet dat het WAO-besluit met de TRI-set is verzonden. In dat verband wijst de Raad erop dat zich in het dossier ook geen notitie van het telefoongesprek met betrokkene van 13 maart 2006 bevindt, hetgeen op zijn minst de indruk wekt dat het dossier niet compleet is.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat op of kort na 7 februari 2006 aan betrokkene een exemplaar van het WAO-besluit is verzonden. De Raad houdt het er dan ook voor dat het WAO-besluit niet eerder dan op 12 mei 2006 op de voorgeschreven wijze aan betrokkene is bekendgemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 13 mei 2006. Gelet daarop heeft betrokkene tijdig bezwaar gemaakt. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op
€ 42,70 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 686,70. Ten aanzien van de door betrokkene in hoger beroep gevraagde vergoeding van de reiskosten in eerste aanleg stelt de Raad vast dat in eerste aanleg niet om vergoeding van reiskosten is verzocht. Dit verzoek kan thans niet meer worden gehonoreerd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 686,70, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M. Gunter.