ECLI:NL:CRVB:2007:BA9692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4578 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering met terugwerkende kracht vanwege hogere inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 mei 2005 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 16 mei 2003 de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid herzien van 45-55% naar 35-45%, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001. Appellante was van mening dat deze herziening onterecht was en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard in het bestreden besluit van 30 maart 2004.

Tijdens de zitting op 1 juni 2007 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Sowka. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen verwezen naar de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat appellante haar mededelingsverplichting heeft geschonden door het Uwv niet tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen in haar inkomsten. Dit leidde tot de conclusie dat het Uwv de WAO-uitkering met terugwerkende kracht moest herzien.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd overwogen dat appellante geen nieuwe relevante grieven had ingediend die niet al eerder waren behandeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 13 juli 2007, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter en O.C. Boute als griffier.

Uitspraak

05/4578 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2005, 04/2035 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 13 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Bij besluit van 16 mei 2003 heeft het Uwv de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht, namelijk met ingang van 1 januari 2001, herzien van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% naar een mate van 35-45%.
Bij besluit van 30 maart 2004 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat appellante het Uwv niet onverwijld en uit eigen beweging in kennis heeft gesteld van de wijzigingen in haar inkomsten, dat niet is gebleken dat het Uwv al eerder op de hoogte was van de salariswijzigingen, dat appellante de op haar rustende mededelingsverplichting heeft geschonden en dat het Uwv derhalve appellantes WAO-uitkering met terugwerkende kracht moest herzien. Verder heeft de rechtbank - subsidiair - overwogen dat het appellante gelet op de hoogte van haar salaris in 2001 in elk geval redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat aan haar ten onrechte of tot een te hoog bedrag WAO-uitkering werd verstrekt, zodat ook in dat geval herziening met terugwerkende kracht aan de orde is.
Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat van schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake is en dat het lange stilzitten van het Uwv na ontvangst van de salaris-specificaties over het jaar 2001 alvorens tot een definitieve herziening van de uitkering over te gaan zeker geen schoonheidsprijs verdient, maar dat die omstandigheid op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een dringende reden als bedoeld in artikel 36a, tweede lid, van de WAO.
In hoger beroep heeft appellante geen andere relevante grieven naar voren gebracht die niet ook al bij de rechtbank zijn aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat die grieven niet slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en onderschrijft deze volledig.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) O.C. Boute.