ECLI:NL:CRVB:2007:BA9579
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een WAO-uitkering en de toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 maart 2005, waarin de rechtbank het bezwaar van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 juli 2007 uitspraak gedaan. Appellant had zijn WAO-uitkering, die per 14 december 1999 was toegekend, zien intrekken per 4 augustus 2002, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In 2003 heeft appellant opnieuw verzocht om een WAO-uitkering, stellende dat zijn psychische klachten waren toegenomen. De Raad heeft in hoger beroep de grief van appellant dat er sprake is van toegenomen beperkingen in de psychische belastbaarheid, niet gevolgd. De Raad oordeelt dat de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen toename van beperkingen is vastgesteld in de periode na 3 maart 2003. De Raad verwijst naar zijn vaste jurisprudentie en stelt dat zonder toename van medische beperkingen er geen aanleiding is voor een arbeidskundige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. Tevens wordt ingegaan op de redelijke termijn van de procedure, waarbij de Raad concludeert dat er geen sprake is van overschrijding van deze termijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.