[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 februari 2005, 04/3261 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2007
Namens appellante heeft mr. M.C. Hoogendam, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Koele, advocaat te ’s-Gravenhage. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
Appellante is laatstelijk van 1 tot 24 november 2000 werkzaam geweest als medewerker callcenter boekingscentrale Landal Greenparks voor minimaal 15 uur per week. Zij ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toen zij zich op
29 januari 2001 ziek meldde met arm- en handklachten in verband met een carpaal tunnel syndroom. Na het bereiken van de voorgeschreven wachttijd van 52 weken kende het Uwv appellante met ingang van 28 januari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Het Uwv heeft bij besluit van 19 november 2003 de WAO-uitkering met ingang van 18 januari 2004 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 juli 2004 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, maar het beroep gegrond verklaard, onder vernietiging van het bestreden besluit en instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, omdat een toereikende motivering van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit pas in beroep was gegeven.
In hoger beroep heeft appellante zich alleen verzet tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit en haar standpunt herhaald dat de medische bezwaren onvoldoende zijn meegewogen en dat de functie van telefoniste/receptioniste niet aan de schatting ten grondslag mag worden gelegd omdat het om een functie gaat die vergelijkbaar is met het eigen werk.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich volledig vinden in de conclusie van de rechtbank dat er geen reden voor twijfel is aan de juistheid van de door het Uwv uitgevoerde medische beoordeling en verenigt zich met die conclusie. De in hoger beroep door appellante overgelegde brief van neuroloog N.H. Metz van 22 maart 2004 is reeds tijdens de bezwaarfase door appellante op de hoorzitting overgelegd, is door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 25 juni 2004 besproken en heeft geleid tot telefonisch overleg met Metz. De Raad verwijst ook in dit verband naar de overwegingen van de rechtbank. Appellante heeft overigens in hoger beroep geen andere objectieve medische gegevens in geding gebracht, zodat het in hoger beroep gestelde evenmin aanleiding vormt voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
In de beroepsfase heeft de bezwaararbeidsdeskundige een aantal van de primair geselecteerde functies laten vervallen omdat appellante niet voldoet aan de diploma-eis van VMBO of MAVO en evenmin een rijbewijs bezit. Verder is één functie afgevallen in verband met een overschrijding op het aspect reiken. In hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige binnen Sbc-code 272043 de functie stikster-meubelkleding laten vervallen in verband met een overschrijding op het aspect schroefbeweging met de arm-hand. De Raad stelt vast dat de schatting is gebaseerd op de functies van telefonist/receptionist in Sbc-code 315120, textielproductenmaker in Sbc-code 111160 en assistent - consultatiebureau in Sbc-code 372091. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige afdoende toegelicht waarom de in sommige functies voorkomende markeringen geen overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante betekenen. Anders dan appellante stelt is de functie van telefonist/receptionist niet volledig vergelijkbaar met haar eigen functie als callcentermedewerkster. Blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 november 2003 is appellante niet langer geschikt voor haar eigen functie omdat in die functie doorlopend gebruik van toetsenbord en muis moet worden gemaakt. In de functie van telefonist/receptionist is de belasting op dit punt aanzienlijk minder.
Voorgaande overwegingen brengen de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.