ECLI:NL:CRVB:2007:BA9203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-63 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding kosten psychotherapie op grond van de Wet REA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2004. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van appellant om de kosten van psychotherapie niet te vergoeden vernietigd. Appellant had geweigerd deze kosten te vergoeden op basis van artikel 2 van de Regeling werkgeverssubsidies REA, terwijl de rechtbank oordeelde dat de aanvraag van betrokkene aan artikel 2 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA moest worden getoetst.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 april 2007 behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat bij gebrek aan andersluidend overgangsrecht moet worden uitgegaan van het recht zoals dat gold ten tijde van de aanvraag van betrokkene. Dit betekent dat artikel 2 van het Rea-besluit van toepassing is, zoals deze bepaling luidde vanaf 1 januari 2002. De Raad heeft geoordeeld dat de grief van appellant slaagt, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden voor zover deze bepaalde dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moest nemen.

Daarnaast heeft de Raad vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 11 van het Rea-besluit in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet REA. De Raad concludeert dat de psychotherapie die betrokkene heeft ondergaan niet kan worden beschouwd als persoonlijke ondersteuning in de zin van de wet, omdat deze niet op de werkplek heeft plaatsgevonden. De Raad heeft daarom de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 september 2003 in stand gelaten en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

05/63 REA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2004, 03/3046 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 27 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A van Deuzen, advocaat te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 4 april 2007, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene heeft appellant op 24 januari 2002 verzocht haar op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet Rea) een vergoeding te verstrekken voor door haar gemaakte kosten van psychotherapie (en de daarmee samenhangende reiskosten) in de periode van oktober 2000 tot en met
december 2001, tot een bedrag van in totaal € 17.066,74.
Bij besluit van 15 oktober 2002, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 september 2003, heeft appellant geweigerd deze kosten te vergoeden. Appellant heeft de besluitvorming doen berusten op artikel 2 van de Regeling werkgeverssubsidies REA (hierna: Regeling).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 september 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat appellant de aanvraag van betrokkene ten onrechte heeft getoetst aan artikel 2 van de Regeling, in plaats van aan artikel 2 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet Rea (hierna: Rea-besluit). Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad inzake de temporele werking van regelgeving, overwogen dat de aanvraag van betrokkene dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 2 van het Rea-besluit zoals deze bepaling luidde vóór de wijziging met ingang van 1 januari 2002.
Appellant heeft in hoger beroep als grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, indien een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen, daarbij toepassing moet worden gegeven aan artikel 2 van het Rea-besluit zoals deze bepaling luidt vanaf 1 januari 2002. Appellant heeft zich voorts op het - nadere - standpunt gesteld, dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 11 van het Rea-besluit in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet REA.
Betrokkene heeft naar voren gebracht dat sprake is geweest van persoonlijke en werkgerelateerde ondersteuning en begeleiding, omdat het doel van de psychotherapie was het kunnen realiseren van de terugkeer van betrokkene op haar werkplek. Dat de ondersteuning en begeleiding feitelijk niet op de werkplek heeft plaatsgevonden, houdt enerzijds verband met het feit dat betrokkene arbeidsongeschikt was en anderzijds met de vestigingsplaats van de psychotherapeute.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is met appellant van oordeel dat bij gebreke van andersluidend overgangsrecht moet worden uitgegaan van het recht zoals dat gold ten tijde van de aanvraag (van 24 januari 2002). Dit betekent dat van toepassing is artikel 2 van het Rea-besluit zoals deze bepaling luidt vanaf 1 januari 2002.
Hieruit volgt dat de grief van appellant slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De Raad is vervolgens met appellant van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 11 van het Rea-besluit in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet REA.
Artikel 11 van het Rea-besluit luidt als volgt:
“1. Een voorziening in de vorm van persoonlijke ondersteuning kan uitsluitend worden toegekend op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel b, van de Wet [Rea]. De toekenning, bedoeld in de eerste zin, kan bestaan uit het beschikbaar stellen van persoonlijke ondersteuning of uit vergoeding van de kosten voor persoonlijke ondersteuning.
2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien:
a. de persoonlijke ondersteuning bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma op de werkplek en een systematische begeleiding van de arbeidsgehandicapte werknemer gericht op het behouden van de arbeidsplaats; (…).”.
Nog daargelaten of de door betrokkene ondergane psychotherapie kan worden beschouwd als persoonlijke ondersteuning in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet Rea, en eveneens daargelaten of is voldaan aan de overige in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van het Rea-besluit opgenomen voorwaarden, is niet in geschil dat de psychotherapie niet op de werkplek heeft plaatsvonden maar in de praktijk voor integrale pedagogiek en psychotherapie te Bemelen. Dit betekent dat de aanvraag van betrokkene reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Gelet hierop zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 september 2003 in stand blijven.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 september 2003 in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.M. van Male en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.
BKH 260607