[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 mei 2005, 04/773 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juli 2007
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.
Appellant was sinds 27 oktober 1997 in het genot van een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat appellant in het kader van de zogenoemde 5e jaars herbeoordeling daartoe door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts is onderzocht, is ten aanzien van appellant een zogenoemde Functionele MogelijkhedenLijst (FML) opgesteld. Aan de hand van die FML heeft een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Dit leidde tot het besluit van 3 juli 2003 waarbij de WAO-uitkering per 28 juli 2003 werd ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij het thans bestreden besluit van 5 oktober 2004 dat bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat appellant geen machtiging wilde ondertekenen om medische gegevens op te vragen. De rechtbank heeft daarbij tevens overwogen dat appellant zelf heeft verklaard dat hij niet meer onder specialistische behandeling is. Appellant heeft slechts zijn eigen niet-onderbouwde opvatting tegenover de conclusies van het Uwv gesteld. De geselecteerde functies bleven, gelet op de toelichtingen en stukken, naar het oordeel van de rechtbank binnen de medische beperkingen van appellant.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, gesteld dat hij de functies niet kan verrichten vanwege zijn rugklachten. Voorts stelt appellant dat het Uwv de behandelende artsen had moeten raadplegen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich volledig verenigen met hetgeen de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld en overwogen. Aangezien de grieven van appellant in hoger beroep een herhaling vormen van hetgeen reeds in beroep werd betoogd, volstaat de Raad er mee te verwijzen naar het oordeel van de rechtbank. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2007.