ECLI:NL:CRVB:2007:BA9117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin haar beroep tegen de weigering van een WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1964, was sinds 1989 werkzaam als docent en meldde zich in 1990 ziek vanwege chronische vermoeidheidsklachten en een toxoplasmose-infectie. Sindsdien heeft zij geen werk meer verricht en zijn er meerdere aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen geweigerd, omdat het Uwv van mening was dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek.
In 2003 diende appellante opnieuw een aanvraag in voor een WAO-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van eerdere beoordelingen die geen wezenlijke wijziging in haar medische toestand aangaven. De rechtbank onderschreef deze beslissing en oordeelde dat er geen nieuwe gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. Appellante stelde in hoger beroep dat zij lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en dat er geen onafhankelijk medisch onderzoek was verricht naar haar gezondheidstoestand sinds 1993. Ze verzocht om een medisch en psychisch onderzoek door een onafhankelijke arts.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het enkel stellen van een diagnose, zoals CVS, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid. Er moet een medisch geobjectiveerd verband zijn tussen de klachten en de aan te nemen arbeidsbeperkingen. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had geoordeeld dat er geen medische basis was voor de toekenning van een WAO-uitkering en dat de rechtbank de zaak zorgvuldig had beoordeeld. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.