ECLI:NL:CRVB:2007:BA8974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering verhoging WAO op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had verzocht om verhoging van zijn WAO-uitkering, omdat hij zich op 30 november 1993 ziek had gemeld en stelde dat zijn gezondheidstoestand, met name op psychisch vlak, was verslechterd. Het Uwv had echter geweigerd de uitkering te verhogen, omdat er volgens hen geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid die onafgebroken vier weken had geduurd.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juli 2007 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geoordeeld dat er op 30 november 1993 geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad overwoog dat appellant zijn stelling dat de ziekmelding ten onrechte niet was geaccepteerd, niet voldoende had onderbouwd met medische gegevens. De Raad concludeerde dat het verzoek om verhoging van de WAO-uitkering terecht was afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij claims voor verhoging van uitkeringen op basis van arbeidsongeschiktheid. De Raad zag geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, wat betekent dat de kosten voor de rechtsgang niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in aanwezigheid van griffier M. Gunter.