ECLI:NL:CRVB:2007:BA8965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4287 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 8 juni 2005 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. Appellant ontving sinds 19 februari 2003 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van de eerstejaars herbeoordeling werd appellant op 12 januari 2004 onderzocht door verzekeringsarts R.R.J. Weijers, die concludeerde dat appellant belastbaar was conform de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts M. Carere heeft het dossier bestudeerd en appellant gesproken, en concludeerde dat er geen reden was voor verdergaande beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 9 mei 2004 juist was, maar vond de geschiktheid voor de eigen functie onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat zijn medische beperkingen onvoldoende in de FML zijn verwoord, met name zijn éénogigheid en de gevolgen daarvan voor computergebruik. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de oogklachten van appellant. De Raad vond dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden en dat de stelling van appellant over de functie van surveillant bewakingsdienst onvoldoende onderbouwd was. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

05/4287 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 juni 2005, 04/3124 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2007.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bemelmans.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
Appellant ontving met ingang van 19 februari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van de zogenoemde eerstejaars herbeoordeling is appellant op 12 januari 2004 onderzocht door de verzekeringsarts R.R.J. Weijers. Deze heeft in zijn rapport van dezelfde datum geconcludeerd dat appellant belastbaar is conform de bij het rapport gevoegde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren (voorspelbare werksituatie, geen veelvuldige deadlines of productiepieken, geen hoog handelingstempo), fysieke omgevingseisen (geen sterke schokken en trillingen aan de linkerarm), dynamische handelingen (reiken, duwen of trekken, tillen of dragen, lichte voorwerpen hanteren, zware lasten hanteren, hoofdbewegingen, klimmen) en statische houdingen (boven schouderhoogte actief zijn, hoofd in een bepaalde stand houden). De arbeidsdeskundige
P.F.M. van Lokven heeft in zijn rapport van 4 maart 2004 geconcludeerd dat appellant met inachtneming van deze beperkingen geschikt was voor het eigen werk van gebouwenbeheerder. Verder heeft de arbeidsdeskundige gangbare functies geselecteerd die passend zijn voor appellant, te weten de functies administratief ondersteunenend medewerker (SBC 315100), surveillant bewakingsdienst (SBC 342023), conciërge, huismeester, huisbewaarder (SBC 261010) en telefonist, receptionist (SBC 315120). Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige een mate van arbeidsongeschiktheid van 0% berekend. Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering per 9 mei 2004 ingetrokken.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts M. Carere het dossier bestudeerd, appellant gesproken op de hoorzitting en kennis genomen van informatie uit de behandelend sector. In haar rapport van 13 september en 25 november 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen reden is voor het stellen van verdergaande beperkingen. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat op een MRI van de cervicale wervelkolom in maart 2004 geen tekenen van HNP of wortelcompressie waren te zien en dat de orthopedisch chirurg heeft vastgesteld dat sprake was van een lichte frozen shoulder links en appellant verwezen heeft naar fysiotherapie ter verbetering van de functie. Gezien deze bevindingen achtte de bezwaarverzekeringsarts de uitgebreide beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangegeven ten aanzien van nek- en linkerschouderbelasting adequaat. Ten aanzien van de door appellant gestelde concentratiestoornissen, die appellant relateert aan het gebruik van pijnstillers, heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat zowel op het spreekuur van de verzekeringsarts als op de hoorzitting, toen appellant een hogere dosering gebruikte, geen cognitieve functiestoornissen geobjectiveerd konden worden. Ook is in de geselecteerde functies geen sprake van persoonlijk risico. Wat betreft de oogklachten van appellant, die slechtziend is aan het rechteroog, heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat mede door gewenning op dit vlak geen grote beperkingen behoeven te worden aangenomen. Ofschoon zeer langdurig beeldschermwerk of zeer langdurig fijnmotorisch werk beter vermeden kan worden, overschrijden de voor de schatting gebruikte functies de belastbaarheid van appellant niet. Met de psychische klachten van appellant is naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening gehouden door de aangegeven beperkingen ten aanzien van tijdsdruk en tempobelasting, deadlines en productiepieken. Bij besluit van 29 november 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 9 maart 2004 ongegrond verklaard.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 9 mei 2004. De rechtbank achtte de geschiktheid van appellant voor de eigen functie onvoldoende gemotiveerd, maar heeft geen aanknopingspunten gevonden om de geduide functies voor appellant ongeschikt te achten. Nu het Uwv eerst in beroep een deugdelijke motivering heeft gegeven van de geschiktheid van de geduide functies heeft de rechtbank in het licht van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN: AR4716 e.v) het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.
In hoger beroep bestrijdt appellant de beslissing in de aangevallen uitspraak dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Appellant heeft, onder herhaling van de gronden in bezwaar en beroep, zijn standpunt gehandhaafd dat zijn medische beperkingen onvoldoende in de FML zijn verwoord. In het bijzonder is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij als éénogig aangemerkt dient te worden, wat reeds ten tijde van de datum in geding het geval was. De geduide functies zijn volgens hem niet passend, met name de functies waarbij sprake is van computergebruik, omdat deze een te grote belasting voor appellants goede oog opleveren. De functie van surveillant bewakingsdienst kan door de combinatie van oogproblematiek en nekletsel niet adequaat worden uitgeoefend. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant nadere stukken overgelegd, waaronder een brief van de huisarts
J.H. Levelink van 20 augustus 2005, een plaatsingsplan Uwv van 12 juli 2005, een brief van het Uwv van 19 augustus 2005 inzake de beëindiging van een reïntegratietraject en een brief van de oogarts C.A. Eggink van 9 november 2005. De bezwaarverzekeringsarts Carere heeft hierop gereageerd in haar rapport van 7 mei 2007.
De Raad deelt de conclusies en overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad, gelet ook op de reactie van de bezwaarverzekeringsarts Carere van 7 mei 2007, niet tot een ander oordeel. Ten aanzien van de oogklachten en de gevolgen daarvan voor het verrichten van arbeid, overweegt de Raad dat – hoewel hiervoor geen aanvullende beperking in de FML is opgenomen – Carere in haar rapport van
13 september en 25 november 2004 hiermee wel rekening heeft gehouden door te stellen dat zeer langdurig beeldschermwerk of zeer langdurig fijnmotorisch werk beter vermeden kan worden. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant op dit punt niet overschrijden, wat de Raad gelet op de functiebeschrijvingen juist acht. De stelling dat appellant de functie van surveillant bewakingsdienst door de combinatie van nekletsel en éénogigheid niet adequaat zou kunnen verrichten, acht de Raad, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg van 4 maart 2005, onvoldoende onderbouwd. De Raad merkt hierbij op dat blijkens het rapport van de verzekeringsarts Weijers van
12 januari 2004 hoogfrequente en extreme nekbewegingen niet zijn toegestaan. Voor het op een alerte wijze observeren, dat in deze functie vereist is, is het maken van dergelijke bewegingen echter niet noodzakelijk.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) M. Gunter.