ECLI:NL:CRVB:2007:BA8441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2087 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering aan ex-werknemer en bezwaar van werkgever

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een werkgever tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de toekenning van een WAO-uitkering aan een ex-werknemer werd behandeld. De werkgever, vertegenwoordigd door R.T. van Baarlen van De Fiscount Adviesgroep BV, stelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar bezwaarschrift ten onrechte slechts had gericht geacht tegen het besluit tot toekenning van de WAO-uitkering aan de ex-werknemer, terwijl het bezwaarschrift ook betrekking had op andere besluiten van het Uwv, zoals het premiedifferentiatiebesluit WAO en de voortzetting van de WAO-uitkering na de eerstejaars herbeoordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 juni 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bezwaarschrift van de werkgever zich enkel richtte tegen het besluit van het Uwv tot toekenning van de WAO-uitkering aan de ex-werknemer. De Raad concludeerde dat de rechtbank de gronden van het hoger beroep van de werkgever terecht had afgewezen, omdat deze gronden een herhaling waren van de eerder ingediende gronden in beroep. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die een andere conclusie rechtvaardigden.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en de leden J. Brand en J.P.M. Zeijen. De griffier M.C.T.M. Sonderegger was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

05/2087 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 25 februari 2005, 01/311 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R.T. van Baarlen, werkzaam bij De Fiscount Adviesgroep BV, te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2007. Appellante was vertegenwoordigd door N.H. van Haaften, eveneens werkzaam bij De Fiscount Adviesgroep B.V., en het Uwv door A.J. van Loon.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden van belang in dit geschil verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In essentie vormen de in hoger beroep ingediende gronden een herhaling van de in beroep ingediende gronden. Ook in hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat – naar uit het besluit op bezwaar van 1 mei 2001 blijkt - het Uwv haar bezwaarschrift gedateerd 6 december 2000 ten onrechte slechts gericht heeft geacht tegen het besluit tot toekenning van een WAO-uitkering aan haar ex-werknemer [ex-werknemer] naar een percentage van 80 of meer. Naar de mening van appellante was haar bezwaarschrift ook gericht tegen het besluit waarbij het Uwv de voor haar geldende zogenoemde premiedifferentiatiebesluit WAO over het jaar 2001 heeft vastgesteld en het besluit waarbij na de zogenoemde eerstejaars herbeoordeling de aan [ex-werknemer] toegekende uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. De rechtbank heeft dit naar de mening van appellante miskend.
Met de rechtbank - en op dezelfde gronden - is de Raad van oordeel dat het bezwaar van appellante zich slechts richtte tegen het besluit van het Uwv tot toekenning van een WAO-uitkering aan [ex-werknemer]. De tekst, strekking en vordering van het bezwaarschrift zijn niet voor meer dan één uitleg vatbaar. In de aanhef van het bezwaarschrift is vermeld: “betreft: Bezwaarschrift betreffende de toekenning van een WAO-uitkering aan De heer [ex-werknemer] te Ovezande”. In de conclusie en vordering van het bezwaarschrift geeft appellante aan dat aan de heer [ex-werknemer] ten onrechte een WAO-uitkering is toegekend en vordert zij herroeping van dat besluit.
In het bezwaarschrift wordt weliswaar het premiedifferentiatiebesluit genoemd, doch slechts om aan te tonen dat appellante eerst als gevolg van dat besluit op de hoogte is geraakt van de toekenning van een WAO-uitkering aan [ex-werknemer]. Dit ter onderbouwing van haar – overigens door het Uwv overgenomen - standpunt dat de termijnoverschrijding van haar bezwaar gericht tegen het besluit tot toekenning van een WAO-uitkering aan [ex-werknemer] verschoonbaar was. Het premiedifferentiatiebesluit zelf is echter op geen enkele wijze bestreden.
Evenmin behelst het bezwaarschrift enige grief tegen de ongewijzigde voortzetting van de WAO-uitkering aan [ex-werknemer].
De rechtbank is mitsdien terecht tot het oordeel gekomen dat het besluit van het Uwv van 1 mei 2001 slechts betrekking had en kon hebben op de heroverweging van de toekenning van een WAO-uitkering aan [ex-werknemer]. De rechtbank is voorts terecht tot het oordeel gekomen dat in beroep slechts dat besluit ter toets voorligt en hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd met betrekking tot het premiedifferentiatiebesluit en het besluit de WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten buiten beschouwing moet blijven.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent de omvang van het besluit van 1 mei 2001 treft mitsdien geen doel.
Voorts heeft appellante in hoger beroep wederom naar voren gebracht dat de medische beoordeling die aan het besluit om [ex-werknemer] volledig arbeidsongeschikt te achten ten grondslag is gelegd op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onjuist is. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden, dan wel nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht.
Op dezelfde gronden als de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze grief niet kan slagen. Uit de zich in het dossier bevindende medische gegevens blijkt dat [ex-werknemer] leed aan ernstige problemen van psychische aard die dagbehandeling noodzakelijk maakten.
Het hoger beroep van appellante faalt mitsdien.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MR