ECLI:NL:CRVB:2007:BA8358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening ouderlijke bijdrage en hoogte toegekende studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 maart 2006. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.T.J. Janssen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de IB-Groep met betrekking tot de ouderlijke bijdrage van haar vader en de hoogte van de aanvullende beurs voor studiefinanciering. De IB-Groep had eerder de ouderlijke bijdrage vastgesteld op € 231,07 per maand, wat leidde tot een aanvullende beurs van € 49,53 per maand voor appellante. Appellante heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn, namelijk een alimentatiebeschikking die aantoont dat haar ouders de ouderlijke bijdrage niet kunnen betalen, en heeft verzocht om herziening van de eerder genomen besluiten.
De Raad overweegt dat de alimentatiebeschikking op zichzelf een nieuw feit kan zijn, maar dat dit niet automatisch leidt tot een herziening van de ouderlijke bijdrage. De Raad stelt vast dat de IB-Groep de zaak opnieuw heeft beoordeeld, maar tot dezelfde conclusie is gekomen. De Raad benadrukt dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en of het bestuursorgaan aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. In dit geval is de Raad van oordeel dat de IB-Groep in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat de alimentatiebeschikking niet relevant is voor de vaststelling van de ouderlijke bijdrage volgens de Wet studiefinanciering 2000.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De beslissing van de IB-Groep om de ouderlijke bijdrage niet te herzien blijft in stand, en de hoogte van de aanvullende beurs blijft ook ongewijzigd. De Raad concludeert dat de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd in essentie herhalingen zijn van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe relevante feiten zijn die tot een ander oordeel kunnen leiden.