ECLI:NL:CRVB:2007:BA8340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4153 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en vermogen onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 6 juni 2006 een eerdere beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven heeft vernietigd. Appellant had op 27 april 2004 verzocht om bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College kende appellant bijstand toe met ingang van 14 mei 2004, maar stelde vast dat hij op de aanvraagdatum over een vermogen beschikte dat de vrij te laten grens overschreed. Dit leidde tot een geschil over de berekening van het vermogen, waarbij de rechtbank oordeelde dat het College ten onrechte een bankrekening van de zus van appellant had betrokken in de vermogensvaststelling.

Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de waarde van zijn motortaxi, de Skylab, buiten beschouwing moest blijven en dat de werkelijke saldi op zijn bankrekeningen op de aanvraagdatum in aanmerking genomen moesten worden. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de waarde van de Skylab, die zich in Thailand bevond, wel degelijk meetelde in de vermogensvaststelling, omdat appellant als eigenaar de beschikking had over het voertuig. Ook werd vastgesteld dat de banksaldi op de aanvraagdatum correct waren vastgesteld op basis van de bankafschriften.

De Raad concludeerde dat het vermogen van appellant op 27 april 2004 aan het verlenen van bijstand in de weg stond en dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

06/4153 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 juni 2006, 05/993 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2007. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 27 april 2004 verzocht om toekenning van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 27 april 2004.
Bij besluit van 2 juni 2004 heeft het College aan appellant met ingang van 14 mei 2004 bijstand toegekend. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant op de gewenste ingangsdatum beschikte over een vermogen dat het ingevolge artikel 34, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB vrij te laten vermogen van € 5.065,-- met een bedrag van € 705,60 overschreed. Na intering van dit vermogen komt appellant vanaf 14 mei 2004 in aanmerking voor bijstand.
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2004 ongegrond verklaard. Daarbij is, onder handhaving van de toekenningsdatum, de overschrijding van het vrij te laten vermogen op 27 april 2004 nader vastgesteld op € 2.712,80.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 oktober 2004 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het College bij de nadere vaststelling van het vermogen ten onrechte een op naam van de zus van appellant staande bankrekening met een saldo van € 1.198,87 heeft betrokken. Voor het overige onderschrijft de rechtbank de berekening van het College, hetgeen resulteert in een overschrijding van het vrij te laten vermogen op 27 april 2004 met een bedrag van € 1.513,93.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 12 oktober 2004 in stand zijn gelaten. Hij stelt zich op het standpunt dat het vermogen in de vorm van een Skylab (motortaxi) buiten beschouwing moet blijven en dat moet worden uitgegaan van de saldi die op 27 april 2004 daadwerkelijk op zijn bankrekeningen stonden en niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, van de op de afschriften van 23 april 2004 vermelde saldi. Appellant is voorts van mening dat op het vermogen ten onrechte niet in mindering zijn gebracht de voorlopige aanslag Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen 2003 en een bedrag, benodigd ter overbrugging van de periode gelegen tussen de aanvraag en de daadwerkelijke betaling van bijstand, die immers achteraf plaatsvindt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, eerste volzin, van de WWB wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
Artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB bepaalt dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid, zijnde voor appellant ten tijde in geding € 5.065,--.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient aan de hand van de feitelijke inkomens- en vermogenssituatie op de beoogde aanvangsdatum van de bijstand te worden bezien of in aanmerking te nemen middelen van de belanghebbende aan verlening van bijstand in de weg staan.
De motortaxi “Skylab”
De gemeente voert ten aanzien van vermogen en autobezit het - naar het oordeel van de Raad niet onredelijke - beleid dat een auto of een daarmee vergelijkbaar vervoermiddel (motor, scooter), voor zover dit het enige vervoermiddel is dat betrokkene bezit, met een waarde van minder dan € 2.300,-- als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Nu het College conform dit beleid de waarde van de motor van appellant, een Kawasaki Z 500, als algemeen gebruikelijk heeft aangemerkt en bij de vaststelling van diens vermogen buiten beschouwing heeft gelaten, ziet de Raad niet in dat, zoals appellant voorstaat, ook de waarde van de Skylab op grond van dat beleid buiten beschouwing zou moeten blijven.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet kan beschikken over de Skylab, die een niet betwiste waarde heeft van € 1.000,--, omdat die zich in Thailand bevindt en de reis- en verblijfskosten om de Skylab te gelde te maken de opbrengst verre zouden overtreffen. Naar aanleiding hiervan overweegt de Raad dat appellant als eigenaar de beschikkingsmacht heeft over de Skylab en deze kan (doen) verkopen. De Raad ziet niet in de appellant daartoe noodzakelijkerwijs naar Thailand zou moeten reizen.
Uit het vorenstaande volgt dat bij de vaststelling van het vermogen van appellant terecht rekening is gehouden met de Skylab ter waarde van € 1.000,--.
De banksaldi
Met appellant is de Raad van oordeel dat bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen op 27 april 2004 dient te worden uitgegaan van de banksaldi op die datum, die aan de hand van de bankafschriften van 7 mei 2004 kunnen worden vastgesteld op een saldo van € 716,68 op betaalrekening 48.41.71.569 en een saldo van € 4.153,75 op de spaarrekening 57.13.90.994.
Voorlopige belastingaanslag
Aan appellant is eerst op 27 mei 2004 een voorlopige aanslag Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen over het jaar 2003 opgelegd. Naar de Raad reeds vaker heeft overwogen kan in het kader van de vermogensvaststelling geen rekening worden gehouden met latente belastingschulden. Van een vastgestelde en opgelegde aanslag was in dit geval (nog) geen sprake.
Overbrugging
De stelling van appellant ten slotte, dat het College gehouden was een bedrag dat nodig is om gedurende de eerste maand in de bestaanskosten te voorzien op het vermogen in mindering te brengen, vindt geen steun in de wet.
Conclusie
Rekening houdend met de waarde van de Skylab, de banksaldi op 27 april 2004 en een schuld die ook het College en de rechtbank reeds in de berekening hadden betrokken, komt de Raad tot de slotsom dat het vermogen van appellant op 27 april 2004 aan het verlenen van bijstand met ingang van die datum in de weg stond. Voorts is niet gebleken dat het vermogen van appellant al vóór de ingangsdatum van de bijstand op 14 mei 2004 tot beneden het vrij te laten vermogen voor een alleenstaande was gedaald. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit dan ook terecht in stand gelaten. Met inachtneming van het voorgaande dient de aangevallen uitspraak, voorzover deze is aangevochten, te worden bevestigd.
Proceskosten
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S. van Ommen.
JK/31052007