[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), wettelijk vertegenwoordigd door haar vader [naam vader],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 november 2005, 04/3381 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 juni 2007
De vader van appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 25 april 2007. Partijen zijn daar niet verschenen.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De vader van appellante heeft op 4 februari 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) voor appellante een voorziening aangevraagd in de vorm van een driewielfiets.
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft het College de aanvraag van appellante toegewezen. Aan appellante is een driewielfiets in bruikleen verstrekt waarbij aan haar ouders een eigen bijdrage is opgelegd van € 240,--.
De vader van appellante heeft tegen het besluit van 1 juli 2004 bezwaar gemaakt voorzover daarbij een eigen bijdrage is opgelegd.
Bij besluit van 21 oktober 2004 heeft het College het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag, dat het beleid is, dat bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer uitsluitend de meerkosten, verbonden aan de met de handicap verband houdende voorziening, voor vergoeding in aanmerking komen. Kosten die moeten worden gerekend tot de kosten die een ieder maakt, in dit geval de kosten van aanschaf van een gewone fiets, zijn algemeen gebruikelijk en dienen volgens het College op de tegemoetkoming in mindering te worden gebracht. Bij de berekening van de als ‘eigen bijdrage’ in rekening gebrachte kosten heeft het College zich gebaseerd op de NIBUD-prijzengids 2002-2003, waarbij is uitgegaan van een redelijk eenvoudige, kwalitatief goede fiets en van een afschrijvingstermijn van zeven jaar.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 21 oktober 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het College aan de ingevolge de Wvg op hem rustende zorgplicht heeft voldaan.
De vader van appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt.
Ingevolge artikel 6 van de Wvg kan het gemeentebestuur bij verordening bepalen dat de gehandicapte, voor zover de voorziening niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.
In de gemeente Nuenen is aan de in artikel 2, eerste lid, van de Wvg bedoelde regelingsopdracht voldaan door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Nuenen c.a. 2004 (hierna: Verordening).
Artikel 1.1 van de Verordening bepaalt (voor zover van belang):
In deze Verordening wordt verstaan onder:
(…)
k. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.
(…)
n. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt.
Artikel 1.2 van de Verordening bepaalt (voor zover van belang):
(…)
3. Geen voorziening wordt toegekend:
a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen
gebruikelijk is;
(…)
Artikel 3.1 van de Verordening bepaalt (voor zover van belang):
Algemene omschrijving vervoersvoorzieningen
De door B&W te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:
(…)
b. een voorziening in natura in de vorm van
(…)
4. een ander verplaatsingsmiddel;
c. een financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:
(…)
5. aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.
Uit het besluit van 21 oktober 2004 blijkt dat geen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 6 van de Wvg is opgelegd, maar een soort besparingsbijdrage, op de grond dat appellante een driewielfiets verstrekt heeft gekregen waardoor zij zich de kosten van de aanschaf van een gewone fiets, die zij (wellicht) zou hebben aangeschaft indien zij niet gehandicapt was geweest, heeft kunnen besparen.
De besparingsbijdrage heeft het College gebaseerd op zijn beleid met betrekking tot financiële tegemoetkomingen. Voor het heffen van een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 6 van de Wvg bij het toekennen van een driewielfiets bevat de Verordening geen grondslag.
De Raad stelt vast dat het College appellante een driewielfiets in bruikleen heeft verstrekt. Gelet op de in artikel 1.1. van de Verordening gegeven definities van de begrippen financiële tegemoetkoming en voorziening in natura in combinatie met het bepaalde in artikel 3.1 onder b sub 4 van de Verordening, moet de driewielfiets als een voorziening in natura worden aangemerkt. Aangezien het beleid waarop het College het besluit heeft gebaseerd, uitsluitend betrekking heeft op financiële tegemoetkomingen en niet op voorzieningen in natura kan dit beleid reeds hierom geen grondslag vormen voor het besluit van 21 oktober 2004.
Een deugdelijke grondslag voor een besparingsbijdrage kan evenmin gevonden worden in het bepaalde in artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Deze bepaling ziet immers uitsluitend op de weigering algemeen gebruikelijke voorzieningen te verstrekken. Dat is hier echter niet aan de orde, omdat een driewielfiets geen algemeen gebruikelijke voorziening is en de gevraagde voorziening op die grond dan ook terecht niet is geweigerd.
Nu de Raad ook overigens niet is gebleken van het bestaan van een deugdelijke grondslag voor een besparingsbijdrage in het bepaalde bij of krachtens Wvg, dient het besluit van 21 oktober 2004 te worden vernietigd. Dit lot treft ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten. De Raad zal het besluit van 1 juli 2004 herrroepen, voor zover dat ziet op de oplegging van de ‘eigen (besparings)bijdrage’ van
€ 240,--.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 21 oktober 2004;
Herroept het besluit van 1 juli 2004 voorzover dit besluit ziet op de oplegging van de eigen bijdrage;
Bepaalt dat de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007.