ECLI:NL:CRVB:2007:BA8227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3941 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering na niet-melding van afkoopsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad aan de orde is. Appellante ontving per 1 oktober 2003 een afkoopsom van twaalf bruto maandsalarissen na haar ontslag, maar heeft deze niet gemeld op de inlichtingenformulieren. Het College heeft daarop besloten om de bijstand van appellante over de periode van 15 oktober 2003 tot en met 31 december 2003 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de afkoopsom moet worden aangemerkt als inkomen, dat in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van het recht op bijstand. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene bijstandswet (Abw), die bepalen dat het College bevoegd is om bijstand te herzien en terug te vorderen indien de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Appellante heeft de afkoopsom niet gemeld, wat leidt tot de conclusie dat het College terecht heeft gehandeld.

De Raad stelt vast dat de grief van appellante, dat de afkoopsom als vermogen moet worden aangemerkt, niet opgaat. De Raad benadrukt dat de inlichtingenverplichting ook geldt als er geen sprake is van kwade trouw. De conclusie is dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/3941 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 mei 2006, 05/3919 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam vader], haar vader, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2007. Appellante is daar verschenen met bijstand van haar vader. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M. Valkering, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De gemeente Zaanstad heeft aan appellante per 1 oktober 2003 eervol ontslag verleend. In het kader van het ontslag is haar een afkoopsom ter grootte van twaalf bruto maandsalarissen (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering) alsmede een eenmalige tegemoetkoming in de kosten van het volgen van een opleiding ten bedrage van € 3.600,-- verleend. Medio oktober 2003 is een voorschot van € 1.000,-- uitbetaald, medio november 2003 het restant ten bedrage van € 13.845,45.
Het College heeft appellante bij besluit van 6 januari 2004 met ingang van
15 oktober 2003 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op de inlichtingenformulieren over de maanden oktober, november en december 2003 is geen melding gemaakt van de in oktober en november ontvangen afkoopsom.
Na daar ambtelijk op te zijn geattendeerd, heeft het College bij besluit van 12 april 2005 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) de bijstand van appellante over de periode van 15 oktober 2003 tot en met 31 december 2003 herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 382,18 van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 3 augustus 2005 heeft het College het tegen het besluit van 12 april 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het College stelt zich op het standpunt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door de ontvangen afkoopsom niet op de inlichtingenformulieren op te geven. Het College merkt de afkoopsom aan als inkomsten uit arbeid en heeft deze onder meer toegerekend aan de periode van 15 oktober 2003 tot en met 31 december 2003.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2005 ongegrond verklaard. Het College heeft de afkoopsom naar haar oordeel terecht aangemerkt als inkomen en deze som terecht toegerekend aan de periode van 15 oktober 2003 tot en met 31 december 2003.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot het van toepassing zijnde recht verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 2.9 van de aangevallen uitspraak.
Artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) luidt:
“De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.”.
Artikel 54 van de WWB bepaalt onder meer dat het College bevoegd is om een besluit tot toekenning van bijstand te herzien of in te trekken indien de verplichting om inlichtingen te verstrekken niet naar behoren is nagekomen.
Artikel 58 van de WWB bepaalt onder meer dat het College bevoegd is de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 42 van de Abw luidt:
“Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. (…)”.
Artikel 47, eerste lid, van de Abw luidt:
“Onder inkomen wordt verstaan de op grond van paragraaf 1 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid (…) en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.”.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 47, eerste lid, van de Abw komt naar voren dat middelen die over het algemeen periodiek worden ontvangen, zoals inkomsten uit of in verband met arbeid, kunnen worden aangewend voor levensonderhoud en dat ook een eenmalig ontvangen bedrag dat naar zijn aard daarmee overeenkomt als inkomen in aanmerking dient te worden genomen. Middelen in de vorm van inkomen moeten in aanmerking worden genomen met betrekking tot de periode waarop de inkomsten betrekking hebben. Bij inkomsten uit arbeid is dat blijkens de wetsgeschiedenis de periode waarin de arbeid is verricht. Bij bedragen ineens moet worden beoordeeld op welke periode deze geacht kunnen worden betrekking te hebben. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak ter zake en in het bijzonder naar de uitspraak van 3 januari 2006, LJN AU9495.
De Raad is van oordeel dat een vergoeding als die in het onderhavige geval ten titel van afkoopsom bij het verbreken van de arbeidsverhouding is ontvangen, dient te worden beschouwd als inkomen bestemd om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor de periode na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, tenzij voldoende en ondubbelzinnig blijkt dat deze vergoeding een andere bestemming heeft. Van dit laatste is in het onderhavige geval niet gebleken, in het bijzonder niet dat deze voor een deel bedoeld is als een vergoeding voor immateriële schade.
Dit betekent dat het College de afkoopsom terecht heeft aangemerkt als een vorm van inkomsten die, nu de hoogte ervan is afgestemd op loonderving gedurende twaalf maanden, in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van - in ieder geval - het recht op bijstand over de periode van 15 oktober 2003 tot en met 31 december 2003.
Hiermee is gegeven dat de grief van appellante dat de afkoopsom moet worden aangemerkt als een vorm van vermogen geen doel treft.
Nu vast staat dat appellante de ontvangen afkoopsom niet heeft gemeld op de inlichtingenformulieren heeft het College zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante de op haar ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Dat bij appellante, zoals zij stelt, geen sprake is geweest van kwade trouw doet daaraan niet af nu dat voor de toepassing van dat artikel niet van belang is.
Het vorenstaande betekent dat het College bevoegd was om de bijstand over de in geding zijnde periode te herzien en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Hetgeen door appellante naar voren is gebracht met betrekking tot belangenverstrengeling en bejegening, wat daarvan ook moge zijn, leidt de Raad niet tot de conclusie dat het College niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om tot herziening van de bijstand en tot terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over te gaan.
De conclusie is dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.M. van Male en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk
(get.) A.C. Palmboom