ECLI:NL:CRVB:2007:BA8188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.N.A. Bootsma
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van bestaan
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, die op 18 april 2006 het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand ongegrond verklaarde. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor reiskosten naar Bulgarije en verblijfskosten aldaar, omdat hij afhankelijk was van de zorg van zijn echtgenote, die in Bulgarije verbleef. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten zoals bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 juni 2007 behandeld.
Tijdens de zitting op 15 mei 2007 was appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. B.L.I.M. van Overloop, heeft het hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder een brief van de longarts dr. A.J.M. van Boxem. De Raad concludeert dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de kosten niet noodzakelijk zijn, en dat het College niet verplicht was om bijzondere bijstand te verlenen. De Raad wijst ook het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
De Raad benadrukt dat de bescherming van het recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), niet betekent dat het College verplicht is om financiële ondersteuning te bieden voor de uitoefening van dit recht. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.