ECLI:NL:CRVB:2007:BA7744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/7000 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op verstrekking van medicinale cannabis als apotheekbereiding zonder rationele farmacotherapie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht. Appellant had een apotheeknota van € 47,21 ingediend bij CZ voor de verstrekking van medicinale cannabis, welke nota was gedateerd op 21 april 2004. CZ had de vergoeding geweigerd op basis van het feit dat medicinale cannabis geen geregistreerd geneesmiddel is, maar een apotheekbereiding waarvoor rationele farmacotherapie vereist is. Appellant, die lijdt aan neuropathische pijn, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en een verklaring van zijn anesthesioloog overgelegd, waarin werd gesteld dat medicinale cannabis de enige optie was voor pijnverlichting.

De Raad heeft vastgesteld dat CZ, bij de afwijzing van de vergoeding, zich baseerde op het advies van het College voor zorgverzekeringen, dat concludeerde dat er onvoldoende wetenschappelijke gegevens zijn om de werkzaamheid van medicinale cannabis bij neuropathische pijn te onderbouwen. De Raad heeft de relevante wetgeving, waaronder de Ziekenfondswet en het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering, in overweging genomen. Het oordeel van de Raad was dat de behandeling met medicinale cannabis niet kan worden aangemerkt als rationele farmacotherapie, omdat de effectiviteit en veiligheid niet voldoende zijn aangetoond.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter R.M. van Male en de leden G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij betrokken waren. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, met R.L. Rijnen als griffier.

Uitspraak

05/7000 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 november 2005, 05/863 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
O.W.M. CZ groep Zorgverzekeraar u.a., als rechtsopvolger van de Stichting Centrale Zorgverzekeraars groep Ziekenfonds, gevestigd te Tilburg (hierna: CZ)
Datum uitspraak: 6 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft P.J. Reeser, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
CZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door P.J. Reeser. CZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. van Hassel, werkzaam bij CZ.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft in het kader van de Ziekenfondswet (Zfw) bij CZ een apotheeknota van 21 april 2004 ten bedrage van € 47,21 gedeclareerd. Deze nota heeft betrekking op de aflevering van Cannabis flos Bedrocan (hierna: medicinale cannabis). Appellant heeft neuropatische pijn in zijn linker bovenkwadrant. Het gebruik van de medicinale cannabis is gericht op de bestrijding van deze pijn. Bij besluit van 6 mei 2004 heeft CZ de vergoeding van medicinale cannabis geweigerd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 mei 2004 waarbij hij een verklaring van de anesthesioloog O.J.J.M. Rohof van 28 mei 2004 heeft overgelegd. Daarin is aangegeven dat appellant lijdt aan neuropathische pijn in zijn linker bovenkwadrant, dat hij therapieresistent is gebleken en dat het enige medicament dat hem verlichting kan brengen medicinale cannabis is.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft CZ, met inachtneming van het advies van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) van 15 april 2005, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 mei 2004 ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat geen recht bestaat op verstrekking van medicinale cannabis aangezien dit geen geregistreerd geneesmiddel is maar een apotheekbereiding, waarvoor geldt dat sprake moet zijn van rationele farmacotherapie. De medisch adviseur van CZ heeft, op basis van het rapport van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) van het Cvz van 2 september 2003, het standpunt ingenomen dat de behandeling van neuropathische pijn met medicinale cannabis niet kan worden beschouwd als rationele farmacotherapie. Er zijn onvoldoende wetenschappelijke gegevens om te kunnen spreken van een bewezen en therapeutische bruikbare werkzaamheid van medicinale cannabis bij neuropathische pijn.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
19 april 2005 ongegrond verklaard
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de navolgende algemeen verbindende voorschriften, zoals die luidden ten tijde in geding.
Art. 8 Zfw
1. De verzekerden hebben, voor zover daarop geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, ter voorziening in hun geneeskundige verzorging aanspraak op de navolgende verstrekkingen:
(…)
j. farmaceutische zorg.
(…)
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan de inhoud en omvang van de aanspraken nader worden geregeld en kunnen voor het tot gelding brengen van de aanspraken voorwaarden worden gesteld.
Aan artikel 8 van de Zfw is uitvoering gegeven door de vaststelling van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (Vb).
Art. 9 Vb
1. Farmaceutische zorg omvat de aflevering van:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen geregistreerde geneesmiddelen;
b. andere dan geregistreerde geneesmiddelen die op grond van de Wet op de
geneesmiddelenvoorziening in Nederland mogen worden afgeleverd, indien
behandeling met die middelen als rationele farmacotherapie kan worden aangemerkt;
(…)
Medicinale cannabis is geen - aangewezen - geregistreerd geneesmiddel in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of behandeling van chronische neurogene pijn met medicinale cannabis als rationele farmacotherapie in de zin van in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb kan worden aangemerkt.
Bij het Besluit van 8 mei 2002 tot wijziging van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (Stb. 2002, 242) is het Vb met ingang 1 juni 2002 gewijzigd, onder meer teneinde de aanspraak op ongeregistreerde geneesmiddelen te beperken. Daartoe is in artikel 9, eerste lid, onder b, van het Vb na “mogen worden afgeleverd” ingevoegd: “,indien behandeling met die middelen als rationele farmacotherapie kan worden aangemerkt;”. In de Nota van Toelichting bij dit Besluit is aangegeven dat rationele farmacotherapie kan worden gedefinieerd als een behandeling met een geneesmiddel in een voor de patiënt geschikte vorm, waarvan de werkzaamheid en effectiviteit blijkt uit wetenschappelijke literatuur en die tevens het meest economisch is voor de ziekenfondsverzekering onderscheidenlijk de patiënt.
CZ heeft haar besluitvorming gebaseerd op het Beoordelingsrapport medicinale cannabis van 2 september 2003 (CFH-rapport, 03/19). Blijkens dit rapport zijn de belangrijkste basiscriteria voor de beoordeling van de rationaliteit van een geneesmiddel bij een bepaalde aandoening de werkzaamheid en de veiligheid ervan. Voorts is in dit rapport aangegeven dat zich bij de beoordeling van de werkzaamheid en de therapeutische waarde van cannabis het probleem voordoet dat er geen klinisch onderzoek is met Cannabis flos Bedrocan of Cannabis flos SIMM 18 in de aanbevolen toedieningswijze (thee, verdamper). Teneinde een genuanceerd oordeel te kunnen vormen heeft de CFH daarom ook andere onderzoeken over het medicinaal gebuik van cannabis en de afzonderlijke cannabinoïden in haar beoordeling betrokken. De CFH is op grond van haar onderzoek tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijzen zijn dat het gebruik van cannabis leidt tot het verminderen van chronische neurogene pijn.
Nu de onderzoeksbevindingen van de CFH door appellant niet op concrete wijze en onderbouwd met objectieve medische gegevens zijn betwist, ziet de Raad geen aanknopingspunten om het standpunt van CZ dat in casu geen sprake is van rationele farmacotherapie voor onjuist te houden. De omstandigheid dat hij stelt subjectief baat te hebben gevonden bij het medicinaal gebruik van cannabis maakt dat niet anders.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert
en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007.
(get.) R.M. van Male.
(get.) R.L. Rijnen.