ECLI:NL:CRVB:2007:BA7360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2380 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in het kader van de WAO en de noodzaak van nader onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had op 19 april 2005 geoordeeld dat het besluit van het Uwv om betrokkene per 6 januari 2004 geen WAO-uitkering toe te kennen, onterecht was. Het Uwv had in zijn besluit van 13 augustus 2004 gehandhaafd dat betrokkene niet in relevante mate arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv nader onderzoek had moeten verrichten naar de geschiktheid van betrokkene voor gangbare arbeid. De Raad stelt vast dat de enkele omstandigheid dat het WSW-dienstverband van betrokkene is beëindigd, niet betekent dat hij geschikt is voor gangbare arbeid. De Raad concludeert dat op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van betrokkene, er voldoende gangbare functies zijn die hij kan vervullen, wat leidt tot een verlies van verdiencapaciteit van minder dan 15%. Het hoger beroep van het Uwv is gegrond, en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het inleidend beroep van betrokkene wordt alsnog ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/2380 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 april 2005, 04/962 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 8 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.T. Meijhuis, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2007. Appellant was vertegenwoordigd door P.J. Langius. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Meijhuis.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 13 augustus 2004 heeft appellant - beslissend op bezwaar - gehandhaafd zijn besluit van 9 december 2003 betrokkene per 6 januari 2004 geen WAO-uitkering toe te kennen, omdat betrokkene per die datum niet in relevante mate arbeidsongeschikt is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 13 augustus 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, een en ander met nadere besluiten omtrent griffierecht en proceskosten.
De rechtbank is, kort samengevat, tot het oordeel gekomen dat de van de zijde van appellant vastgestelde zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een juist beeld geeft van de mogelijkheden van betrokkene. Vernietiging van het besluit van 13 augustus 2004 heeft plaatsgevonden omdat naar het oordeel van de rechtbank appellant had dienen te bezien of gelet op het arbeidsverleden van betrokkene werk buiten WSW-verband geïndiceerd was. De omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst betreffende het WSW-werk was ontbonden, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat betrokkene daarmee geschikt is te achten voor gangbare arbeid.
Appellant heeft de aangevallen uitspraak bestreden voor zover deze behelst het oordeel dat appellant onderzoek had dienen te verrichten als vorenbedoeld. Naar de opvatting van appellant is dit oordeel onjuist.
Uit de opgestelde FML – die door de rechtbank als juist is aanvaard – volgt dat er voor betrokkene geen zodanige beperkingen gelden dat geen gangbare arbeid kan worden geduid.
Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 11 augustus 2004 expliciet heeft aangegeven dat betrokkene gelet op zijn krachten en bekwaamheden niet specifiek is aangewezen op een beschutte werkplek, zoals WSW-arbeid.
De Raad overweegt als volgt.
Betrokkene is niet ook in hoger beroep gekomen tegen de aangevallen uitspraak. Nu appellant in hoger beroep slechts het onderdeel van de aangevallen uitspraak dat ziet op de verplichting een nader onderzoek te verrichten bestrijdt, is de rechtsstrijd in hoger beroep hiertoe beperkt.
Dat de FML een juist beeld geeft van de mogelijkheden van betrokkene valt buiten deze rechtsstrijd en is in deze procedure een in rechte vaststaand gegeven.
Op basis van de voor betrokkene opgestelde FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige een aantal functies geduid. Bij het bezien of deze functies voor betrokkene geschikt zijn, is door de bezwaararbeidsdeskundige uitdrukkelijk bezien of betrokkene op voor hem noodzakelijke momenten het toilet kan bezoeken. In alle betrokkene voorgehouden en aan de schatting ten grondslag liggende functies is dit ook naar het oordeel van de Raad mogelijk.
In hetgeen betrokkene in verweer hiertegenover heeft gesteld, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de betrokkene voorgehouden functies – uitgaande van de FML – voor hem niet geschikt zijn. Van een situatie dat van een werkgever niet kan worden verwacht betrokkene in dienst te nemen is, gelet op de voorwaarden die volgens vaste jurisprudentie van de Raad voor zo’n situatie gelden, geen sprake. Dat betrokkene begeleiding behoeft, dat de arbeidsomgeving moet worden aangepast en/of dat regelingen ter zake van het vervoer van en naar de werkplek moeten worden getroffen volgt geenszins uit de in de FML voor betrokkene geschetste mogelijkheden. Het antwoord op de vraag of betrokkene – gelet op arbeidsmarktfactoren – de hem voorgehouden functies ook werkelijk kan verkrijgen, is bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid geen element waarmee, gelet op het bepaalde in de WAO, rekening kan worden gehouden.
Het door betrokkene overgelegde rapport van ”Solume Noord BV” biedt anders dan betrokkene meent geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hij niet in staat is de geduide werkzaamheden in het vrije bedrijf te verrichten, reeds omdat in dit rapport onder punt 4.1. juist tot het oordeel wordt gekomen dat plaatsing in het vrije bedrijf mogelijk is. De omstandigheid dat betrokkene een andere beleving heeft van zijn mogelijkheden dan neergelegd in de FML kan, zoals hiervoor overwogen, in dit stadium van de procedure niet meer aan de orde komen.
De Raad volgt de overweging van de rechtbank dat uit de enkele omstandigheid dat aan het zogenoemde WSW-dienstverband van betrokkene een einde is gekomen niet met zich brengt dat betrokkene geschikt is voor gangbare arbeid. Dat betrokkene geschikt is voor gangbare arbeid volgt echter wel uit de omstandigheid dat op basis van de FML een aantal gangbare en voor betrokkene geschikte functies is te duiden en hij met deze functies een inkomen kan verwerven dat leidt tot een verlies van verdiencapaciteit van 3,77%, derhalve minder dan 15%. Een nader onderzoek als door de rechtbank bedoeld is hiervoor niet noodzakelijk.
Het hoger beroep treft mitsdien doel. De aangevallen uitspraak komt – voor zover aangevochten – voor vernietiging in aanmerking en het inleidend beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en
J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM