ECLI:NL:CRVB:2007:BA7327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de weigering van ziekengeld op basis van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 31 augustus 2004 besloten dat appellante geen recht had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd door het Uwv bevestigd in een bestreden besluit van 26 november 2004, waartegen appellante in beroep ging.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, die de gezondheidstoestand en belastbaarheid van appellante hadden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar belastbaarheid ten opzichte van eerdere beoordelingen was afgenomen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin de functies die aan appellante waren voorgehouden, passend werden geacht.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van het bezwaar en beroep herhaald, maar heeft zij geen nieuwe medische gegevens overgelegd. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante op de datum in geding, 31 augustus 2004, in staat was om ten minste één van de in het kader van de WAO-schatting in 2001 geselecteerde functies te verrichten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.