ECLI:NL:CRVB:2007:BA7327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4768 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van ziekengeld op basis van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 31 augustus 2004 besloten dat appellante geen recht had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd door het Uwv bevestigd in een bestreden besluit van 26 november 2004, waartegen appellante in beroep ging.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, die de gezondheidstoestand en belastbaarheid van appellante hadden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar belastbaarheid ten opzichte van eerdere beoordelingen was afgenomen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin de functies die aan appellante waren voorgehouden, passend werden geacht.

In hoger beroep heeft appellante de gronden van het bezwaar en beroep herhaald, maar heeft zij geen nieuwe medische gegevens overgelegd. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante op de datum in geding, 31 augustus 2004, in staat was om ten minste één van de in het kader van de WAO-schatting in 2001 geselecteerde functies te verrichten.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.

Uitspraak

05/4768 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 juni 2005, 04/2574 (hierna: aangevallen uitspraak),
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. van Os, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2007. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv is evenmin verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft het Uwv appellante bericht dat zij met ingang van 31 augustus 2004 geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 26 november 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen eerstgenoemd besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe, samengevat, overwogen geen reden te zien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts die over de gezondheidstoestand en de belastbaarheid van appellante hebben gerapporteerd. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk kunnen maken dat haar belastbaarheid ten opzichte van de beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 26 juni 2001 is afgenomen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin zij heeft geoordeeld dat de appellante destijds voorgehouden functies, zoals vermeld op de Arbeidsmogelijkhedenlijst van 11 juli 2001, op goede gronden passend zijn geacht voor haar. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen in dit beroep en acht appellante derhalve ingaande 31 augustus 2004 geschikt voor haar eigen werk in de zin van de ZW, zijnde de eerdergenoemde functies.
De Raad overweegt dat appellante in hoger beroep heeft verwezen naar de gronden van het bezwaar en het beroep. Met betrekking tot haar gezondheidstoestand op de datum in geding, 31 augustus 2004, heeft appellante geen nadere gegevens van medische aard overgelegd. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot het oordeel hebben geleid dat appellante op de datum in geding in staat was te achten ten minste één van de in het kader van de WAO-schatting in 2001 geselecteerde functies te verrichten.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en M.C.M. van Laar en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.