[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 maart 2005, 04/783 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 8 juni 2007
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer voornoemd.
Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T.M. Snippe.
Appellante is tot 30 november 1998 werkzaam geweest als zelfstandig Tupperware-verkoopster voor 27,5 uur per week. Op genoemde datum is zij uitgevallen wegens het breken van haar linker pols en linker middelvinger. Het Uwv heeft appellante met ingang van 29 november 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 17 november 2003 heeft het Uwv bedoelde uitkering met ingang van
11 januari 2004 beëindigd, omdat appellante geschikt wordt geacht voor gangbaar werk in loondienst waarmee zij ten minste hetzelfde kan verdienen als met haar vroegere werk.
Beslissend op bezwaar heeft het Uwv dit besluit bij besluit van 12 juli 2004 (bestreden besluit) gehandhaafd.
Het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe allereerst overwogen dat partijen het erover eens zijn dat appellante zodanige beperkingen heeft met betrekking tot het gebruik van haar linkerarm dat zij bij de selectie van voor haar geschikte functies als praktisch eenarmig moet worden beschouwd. Hoewel niet alle geselecteerde functies aan de beperkingen van appellante lijken tegemoet te komen, resteren er naar het oordeel van de rechtbank voldoende functies met een voldoende aantal arbeidsplaatsen, die vallen binnen de belastbaarheid van appellante.
In hoger beroep heeft appellante dit oordeel bestreden. Naar de mening van appellante is de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet volgens de regels van de CBBS-systematiek ingevuld. Voorst is appellante van opvatting dat de functie van acquisiteur met de Sbc-code 516180 voor haar niet geschikt is omdat zij niet aan het vereiste opleidingsniveau voldoet. De functie van telefonist/centralist met de Sbc-code 315170 acht zij niet geschikt nu zij een telefooncentrale op een groot kantoor met 45 binnenkomende en uitgaande lijnen met circa 600 aansluitingen moet bedienen en zij ook achter een beeldscherm met toetsenbord en muis moet werken. Hetzelfde geldt voor de functie van receptionist/baliemedewerker met Sbc-code 315150, waarin appellante ook achter een pc moet werken. Uit de functiebeschrijving blijkt niet hoe appellante dit met voldoende snelheid zou kunnen doen.
De bezwaararbeidsdeskundige L.H.L. Stiekema heeft in zijn rapportage van 14 juni 2005 op bovenvermelde grieven gereageerd. De functie van acquisiteur is komen te vervallen vanwege het vereiste opleidingsniveau, maar vervangen door de binnen dezelfde Sbc-code vallende functie van telemarketeer met 30 arbeidsplaatsen.
Met betrekking tot de andere twee genoemde functies verwijst de bezwaararbeidsdeskundige naar zijn rapportage van 29 november 2004 waarin is aangegeven waarom deze binnen de aangegeven belastbaarheid vallen.
De Raad overweegt als volgt.
Ten aanzien van de grief van appellante dat de FML niet op de juiste wijze is ingevuld, overweegt de Raad als volgt. In zijn uitspraak van 23 februari 2007 (LJN: AZ9153) heeft de Raad het volgende overwogen:
“Van de zijde van het UWV is benadrukt, en zulks is ook in de eerder genoemde werkinstructie CBBS opgenomen, dat het CBBS, evenals overigens zijn voorganger het FIS, niet goed is afgestemd op bepaalde beperkingen, waaronder beperkingen als gevolg van (functionele) eenarmigheid, eenbenigheid, rolstoelafhankelijkheid, blindheid en doofheid. In gevallen waarin dit aan de orde is, kan niet onverkort worden vastgehouden aan het uitgangspunt om alle bij de verzekerde vastgestelde beperkingen op de daartoe bestemde plaats in de (k)FML op te nemen. Teneinde te komen tot een selectie van een voldoende aantal potentieel geschikte functies, wordt dan gebruik gemaakt van een zogeheten functionele invulling van de (k)FML. De arbeidsdeskundige zal in dergelijke gevallen, in samenspraak met de verzekeringsarts, de aan de hand van die methode door het systeem geselecteerde functies – die selectie zal als gevolg van de evenbedoelde functionele invulling van de (k)FML veelal te ruim blijken te zijn – “handmatig” nader dienen te beoordelen op daadwerkelijke passendheid.
Daarnaast is erop gewezen dat bij het belastbaarheidsaspect IV.22, knielen en hurken, een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat een toelichting steeds betrekking moet hebben op een gebied boven de gescoorde waarde. Dit zou evenwel een tijdelijk probleem zijn, daar nog onderzoek gaande is of en zo ja hoe dit beoordelingspunt beter kan worden ingericht.
Op zich kan de Raad begrip opbrengen voor deze uitzonderingen op de regel dat alle relevante beperkingen op de daartoe bestemde plaats op de FML dienen te worden ingevuld en dat geen gebruik wordt gemaakt van in toelichtingen opgenomen (nadere) beperkingen. Ook hier blijft evenwel gelden dat op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages, voldoende inzichtelijk en toetsbaar dient te zijn of de uiteindelijk als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokken verzekerde.
Van belang is uiteindelijk steeds of voor de betrokken verzekerde, voor eventuele rechtshulpverleners maar ook voor de rechter, de arbeidsonge-schiktheidsbeoordeling voldoende inzichtelijk en toetsbaar is. De Raad sluit niet op voorhand uit dat in voorkomende gevallen waarin gebruik is gemaakt van een (k)FML met in toelichtingen verborgen beperkingen, (toch) aan deze eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid kan zijn voldaan. Ter aanvullende motivering zal dan evenwel een afzonderlijk overzicht onontbeerlijk zijn van alle zich voordoende in toelichtingen opgenomen beperkingen, voorzien van een toereikende toelichting per belastingonderdeel waarom de betreffende functies toch als passend kunnen worden aangemerkt.”
Naar het oordeel van de Raad is van de zijde van het Uwv voldoende duidelijk gemaakt dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportages van 29 november 2004 en 14 juni 2005 naar het oordeel van de Raad genoegzaam aangetoond dat aan appellante voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen zijn voorgehouden, die vallen binnen de belastbaarheid van appellante en de conclusie rechtvaardigen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WAZ terecht is vastgesteld op minder dan 25%.
De Raad neemt daarbij in aanmerking zijn vaste jurisprudentie met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het vervangen van functies die binnen dezelfde functie-code vallen. Hij verwijst daartoe onder meer naar zijn uitspraak van 10 februari 1998 (LJN AA8500).
Gezien het hiervoor overwogene dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. De Raad ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.