ECLI:NL:CRVB:2007:BA7156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4244 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling eigen bijdrage AWBZ voor verblijf in verzorgingshuis

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van Groene Land PWZ Achmea Zorgverzekeringen N.V. betreffende de vaststelling van haar eigen bijdrage op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 december 2003, waarin haar een eigen bijdrage van € 998,60 per maand werd opgelegd voor haar verblijf in een verpleeghuis. De discussie draait om de toepassing van een nieuwe berekeningssystematiek die op 1 januari 2003 in werking is getreden. Appellante stelt dat de oude berekeningssystematiek van toepassing moet zijn, omdat haar opname in het verpleeghuis feitelijk een voortzetting is van een eerdere opname die tijdelijk was onderbroken.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 mei 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de eigen bijdrage van appellante ten onrechte is vastgesteld op basis van de nieuwe systematiek. De Raad stelt vast dat appellante op 31 december 2002 al in een AWBZ-instelling verbleef en dat de oude systematiek van toepassing blijft zolang zij aan de voorwaarden voldoet. De Raad vernietigt het besluit van Groene Land en verklaart het beroep gegrond. Groene Land wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en moet tevens de proceskosten van appellante vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de overgangsregeling in de AWBZ en de bescherming van verzekerden die al voor de invoering van de nieuwe regels in een AWBZ-instelling verbleven. De Raad concludeert dat de eigen bijdrage van appellante tot 1 januari 2007 op basis van de oude systematiek moet worden vastgesteld, wat een significante financiële impact heeft op haar situatie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen zorgvuldig hebben afgewogen.

Uitspraak

05/4244 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 mei 2005, 04/899
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
Groene Land PWZ Achmea Zorgverzekeringen N.V., als rechtsopvolgster van de onderlinge waarborgmaatschappij Groen Land PWZ zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Rotterdam, (hierna: Groene Land)
Datum uitspraak: 9 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.M. van Elburg, wonende te Hechtel-Eksel (België), hoger beroep ingesteld.
Groene Land heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2007. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Groene Land heeft zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Kreeft, werkzaam bij Groene Land.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit van geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante verbleef van 25 januari 2002 tot 27 januari 2003 in verzorgingshuis [verzorgingshuis]. Zij was daarvoor op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) een eigen bijdrage verschuldigd van € 787,90 per maand. Op 27 januari 2003 is appellante opgenomen in het ziekenhuis. Met ingang van 8 maart 2003 is haar kamer in het verzorgingshuis opgezegd. Appellante is vanaf 21 juli 2003 gaan verblijven in het Isala verpleeghuis
De Weezenlanden te Zwolle.
Bij besluit van 10 december 2003 is aan appellante in verband met haar verblijf in het verpleeghuis met ingang van 21 juli 2003 een eigen bijdrage opgelegd van € 998,60 per maand. Bij de vaststelling van de eigen bijdrage is een nieuwe, met ingang van 1 januari 2003 in werking getreden, berekeningssystematiek toegepast.
Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2003. Het bezwaar richt zich tegen het toepassen van de nieuwe berekeningssystematiek.
Groene Land heeft het bezwaar bij besluit van 24 juni 2004 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat blijkens het overgangsrecht de nieuwe berekenings-systematiek van toepassing is. Het volgende is in dat besluit overwogen:
“De overgangsregeling zoals vermeld in artikel 24 Bijdragebesluit zorg is van toepassing, indien een verzekerde vóór 1 januari 2003 in een AWBZ-instelling was opgenomen en zolang hij of zij aan de voorwaarden voor die bijdragen voldoet of voldoen. Verzekerden vallen dan onder het oude eigen bijdrage systeem en de bestaande eigen bijdrage zal door middel van indexering worden aangepast.”.
Appellante voldoet niet aan deze voorwaarde omdat zij op 27 juli 2003 in een andere AWBZ-instelling verbleef dan op 31 december 2002.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
24 juni 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt gesteld dat de oude berekeningssystematiek van toepassing behoort te zijn omdat de opname op 27 juli 2003 feitelijk geen nieuwe opname in een AWBZ-instelling betreft, maar een door overmacht tijdelijk onderbroken voortgezette opname in verschillende AWBZ-instellingen. Appellante heeft voorts onder meer verzocht om Groene Land te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ een eigen bijdrage verschuldigd is voor haar verblijf in het Isala verpleeghuis De Weezenlanden. In geschil is uitsluitend of deze bijdrage op de juiste grondslag is vastgesteld.
Bij koninklijk besluit van 17 juni 2002 (Stb. 327), is het op de AWBZ berustende Bijdragebesluit zorg gewijzigd in die zin, dat met ingang van 1 januari 2003 het verzamelinkomen de grondslag vormt voor het vaststellen van eigen bijdragen indien een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld. Met betrekking tot de inkomens-effecten heeft de regering in de nota van toelichting het volgende overwogen:
“Om grote inkomensverschillen bij de overgang naar het nieuwe systeem zoveel mogelijk te vermijden, heb ik ervoor gekozen, gedurende een periode van vier jaar het nieuwe systeem in beginsel alleen van toepassing te laten zijn op verzekerden die voor het eerst de bijdrage gaan betalen. Voor de verzekerden die op 31 december 2002 in een instelling verblijven en al een bijdrage verschuldigd zijn, blijft de oude bijdrage gelden met dien verstande dat deze bijdrage slechts wordt geïndexeerd.”.
Dat oogmerk heeft gestalte gekregen in artikel 24 van het Bijdragebesluit zorg, dat luidt:
“Voor de ongehuwde of gehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen die op 31 december 2002 in een instelling verblijft of verblijven en de bijdrage, bedoeld in artikel 4 of 14, verschuldigd is of zijn, geldt tot
1 januari 2007 dan wel zo lang hij of zij aan de voorwaarden voor die bijdragen voldoet of voldoen of artikel 10 toepassing vindt, de bijdrage die op
31 december 2002 verschuldigd was, met dien verstande dat het verschuldigde bedrag met ingang van 1 januari 2003 jaarlijks wordt gewijzigd met toepassing van het indexpercentage als bedoeld in artikel 1, onderdeel h.”.
De Raad is van oordeel dat, mede in aanmerking genomen de inkomenseffecten die de regering voor ogen hebben gestaan, een redelijke uitleg van artikel 24 van het Bijdragebesluit zorg meebrengt dat de eigen bijdrage van de verzekerde die op
31 december 2002 was opgenomen in een AWBZ-instelling en daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd was, tot 1 januari 2007 wordt vastgesteld op grond van de oude berekeningssystematiek, zolang hij aan de voorwaarden voor het opleggen van die bijdrage voldoet. Voor de uitleg dat de beschermende werking van dit artikel zich alleen uitstrekt over degenen die na 31 december 2002 in één en dezelfde instelling zijn blijven verblijven, zolang dat verblijf voortduurt, vindt de Raad noch in de tekst van noch in de toelichting bij dat artikel toereikende aanknopingspunten.
Hiermee is gegeven dat - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep gegrond dient te worden verklaard en het besluit van 24 juni 2004 wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. Groene Land dient een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal ook beslist moeten worden op het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente.
De Raad ziet aanleiding om Groene Land te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 23,22 voor reiskosten en € 210,-- voor verletkosten (4 uren x € 52,50) in verband met het door de (niet professionele) gemachtigde bijwonen van de zitting bij de rechtbank. De Raad acht niet aannemelijk gemaakt dat deze gemachtigde, die destijds in ’t Harde woonde, in verband met het bijwonen van die zitting meer dan 4 uren heeft moeten verzuimen. De Raad acht voorts niet aannemelijk gemaakt dat deze gemachtigde niet met het openbaar vervoer kon reizen. Van vergoeding van verletkosten voor het opstellen van processtukken en van vergoeding van porti- en telefoonkosten kan geen sprake zijn, omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht daarin niet voorziet.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 24 juni 2004;
Bepaalt dat Groene Land een nieuw besluit op het bezwaar van appellante neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt Groene Land tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 233,22;
Bepaalt dat Groene Land aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.M. van Male en
H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
PR/040507