ECLI:NL:CRVB:2007:BA7108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand legeskosten verlenging verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 6 juni 2006 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht ongegrond verklaarde. Appellant had op 12 januari 2005 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de legeskosten in verband met de verlenging van de verblijfsvergunning van zijn echtgenote en kinderen. Het College wees deze aanvraag af op 1 maart 2005, met de reden dat appellant aanspraak kon maken op een voorliggende voorziening, namelijk een lening bij de Kredietbank. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 17 juni 2005 ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad overwoog dat volgens artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening beschikbaar is die als toereikend en passend wordt beschouwd. De Raad concludeerde dat appellant geen zeer dringende redenen had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat het College bijzondere bijstand zou moeten verlenen voor de legeskosten. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij M. Pijper als griffier aanwezig was. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.