ECLI:NL:CRVB:2007:BA7019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering en de juistheid van het aflossingsbedrag
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 maart 2005. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen het terugvorderingsbesluit van 14 oktober 2003 ongegrond verklaard. Appellante had in september 2003 een WAO-uitkering ontvangen, terwijl het Uwv had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid was gedaald naar 25-35%. Het Uwv vorderde een bedrag van € 8.696,90 terug, dat onterecht was uitbetaald over de periode van 1 juni 2002 tot en met 30 september 2003.
Tijdens de zitting op 27 april 2007 zijn beide partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht tot terugvordering is overgegaan. De Raad stelt vast dat appellante niet heeft aangetoond dat het teruggevorderde bedrag onjuist is en dat het Uwv op heldere wijze heeft uiteengezet hoe de bedragen tot stand zijn gekomen. De rechtbank had eerder al overwogen dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de aflossingscapaciteit van appellante correct was vastgesteld op € 340,-- per maand.
De Raad concludeert dat appellante niet gerechtvaardigd kon verwachten dat zij het teveel ontvangen bedrag niet hoefde terug te betalen, gezien de duidelijke communicatie van het Uwv over de voorschotverlening en de uiteindelijke vaststelling van haar WAO-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.