ECLI:NL:CRVB:2007:BA6964
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsverlening aan betrokkene door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Amsterdam in haar eerdere uitspraak van 9 januari 2006 werd bevestigd. De zaak betreft de rechtmatigheid van de bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of betrokkene een gezamenlijke huishouding voerde met [O.].
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 10 april 2007, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. D.A. Ahmed. Betrokkene was niet aanwezig. De aanleiding voor de beëindiging van de bijstand was een onaangekondigd huisbezoek door de Afdeling Controle & Opsporing van de Sociale Dienst van de gemeente Amsterdam op 8 juni 2004. Tijdens dit huisbezoek werd vastgesteld dat betrokkene mogelijk een gezamenlijke huishouding voerde met [O.], wat zij ontkende. De bevindingen van het huisbezoek leidden tot een besluit van 21 juni 2004 om de bijstand van betrokkene in te trekken.
De Raad oordeelde dat de gegevens onvoldoende feitelijke grondslag boden voor het standpunt van appellant dat [O.] op het adres van betrokkene woonde. Zowel betrokkene als [O.] verklaarden dat hij regelmatig op bezoek kwam, maar daar niet woonde. De Raad vond het niet aannemelijk dat de aangetroffen kledingstukken van [O.] waren en oordeelde dat er onvoldoende waarborgen waren dat het rapport van 11 juni 2004 een juiste weergave was van de situatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde appellant in de proceskosten van betrokkene, die op € 322,-- werden vastgesteld, en legde een griffierecht van € 428,-- op aan de gemeente Amsterdam.