ECLI:NL:CRVB:2007:BA6862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2385 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor tandheelkundige behandeling en de beoordeling van noodsituaties

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige behandeling was afgewezen. Appellante had op 4 oktober 2004 bijzondere bijstand aangevraagd, waarbij zij een begroting van haar tandarts had overgelegd, die de behandeling als zeer noodzakelijk beschouwde. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de aanvraag op 5 november 2004 afgewezen, en deze afwijzing werd later gehandhaafd. Het College stelde dat de Ziekenfondswet en de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering als voorliggende voorzieningen moesten worden beschouwd, en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de Ziekenfondswet ten tijde van belang als een toereikende en passende voorziening moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigde, en dat de verklaringen van de tandarts van appellante niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een noodsituatie.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College niet bevoegd was om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van de tandheelkundige behandeling. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige, zoals door appellante was verzocht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 mei 2007.

Uitspraak

06/2385 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2006, 05/1484 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Caddeo, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2007. Voor appellante is verschenen mr. Caddeo. Voor het College is verschenen drs. H. van Golberdinge, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
Op 4 oktober 2004 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van tandheelkundige behandeling. Zij heeft overgelegd een door haar tandarts opgestelde begroting van de aan deze behandeling verbonden kosten, alsmede een verklaring van haar tandarts van 29 oktober 2004. Deze heeft verklaard dat de behandeling, zoals door hem begroot, zeer noodzakelijk is en dat langer uitstel tandheelkundig niet verantwoord is.
Bij besluit van 5 november 2004 heeft het College de aanvraag afgewezen. Na gemaakt bezwaar heeft het College de afwijzing bij besluit van 10 februari 2005 gehandhaafd. Daarbij heeft het College onder verwijzing naar artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) overwogen dat de Ziekenfondswet en de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfonds verzekering een voorliggende voorziening vormen die passend en toereikend moeten worden geacht. Voorts heeft het College overwogen dat naar zijn mening er geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB aanwezig zijn om hiervan af te wijken.
Tegen het besluit van 10 februari 2005 heeft appellante beroep ingesteld. In beroep heeft zij een verklaring overgelegd van haar tandarts van 29 maart 2005. Deze heeft verklaard de situatie van appellante medisch onverantwoord te vinden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen die uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is met het College en de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering, de Ziekenfondswet ten tijde hier van belang als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening is aan te merken. Dit brengt met zich dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting op deze bepaling dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Naar het oordeel van de Raad bieden de zich onder de gedingstukken bevindende verklaringen van de tandarts van appellante geen aanknopingspunt om te oordelen dat in het geval van appellante van een dergelijke noodsituatie sprake is. Dit betekent dat het College niet de bevoegdheid toekwam om appellante bijzondere bijstand te verlenen voor de hier aan de orde zijnde kosten.
De Raad voegt hieraan nog toe dat in zijn oordeel ligt besloten dat hij geen aanleiding heeft gezien om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek, zoals door appellante is verzocht.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad overweegt tot slot dat hij evenmin aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en G. van der Wiel en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2007.
(get.) C. van Viegen.
(get) S. van Ommen.