ECLI:NL:CRVB:2007:BA6703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3279 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende meewerking aan re-integratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de verlaging van haar WW-uitkering met 10% gedurende 16 weken werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie, wat in strijd is met de verplichtingen uit de Werkloosheidswet (WW). De Raad stelt vast dat appellante niet is verschenen op een belangrijk vervolggesprek met haar trajectbegeleider van re-integratiebedrijf Krew, wat heeft geleid tot de maatregel van het Uwv. Appellante heeft aangevoerd dat zij volledig heeft meegewerkt, maar de Raad oordeelt dat zij niet voldoende heeft gedaan om haar re-integratie te bevorderen. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de WW en concludeert dat het Uwv de maatregel terecht heeft opgelegd, hoewel het de hoogte van de maatregel heeft gematigd vanwege de omstandigheden van appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

06/3279 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 april 2006, 05/2034 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 mei 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.R.H. Barendregt, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Voor een uitgebreid overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst naar de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met vermelding van het navolgende.
2.2. Bij besluit van 6 januari 2005 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante bij wijze van maatregel met ingang van 3 januari 2005 verlaagd met 10% gedurende 16 weken omdat zij onvoldoende heeft meegewerkt aan de begeleiding van re-integratiebedrijf Krew (hierna: Krew). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 20 juni 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante, door op 3 november 2004 niet te verschijnen op het vervolggesprek met haar trajectbegeleider bij Krew, niet heeft meegewerkt aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor de inschakeling in de arbeid en daarmee het voorschrift van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW heeft overtreden. Volgens het Uwv had appellante tijdens dat gesprek haar grieven over de begeleiding door Krew kunnen uiten en kunnen proberen om tot een oplossing te komen.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij volledig heeft meegewerkt aan het re-integratietraject, maar dat Krew zich niet heeft gehouden aan de afspraken uit het arbeidsintegratieplan van 22 maart 2004. Voorts heeft appellante haar grief gehandhaafd dat het bestreden besluit geen stand kan houden omdat de maatregel is gebaseerd op het Maatregelenbesluit TICA nu dit besluit ten tijde hier van belang was vervangen door het Maatregelenbesluit Uwv (hierna: Besluit).
3. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW is een werknemer verplicht mee te werken aan de activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid, bedoeld in de hoofdstukken VI en XA van de WW. Op grond van artikel 27, derde lid, van de WW weigert het Uwv de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 26 van de WW opgelegd, niet of niet behoorlijk is nagekomen. Artikel 27, vierde lid, van de WW bepaalt dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid en dat van het opleggen van een maatregel in elk geval wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Ingevolge artikel 27, achtste lid, van de WW stelt het Uwv nadere regels met betrekking tot het derde en vierde lid. Deze nadere regels waren ten tijde hier in geding opgenomen in het Besluit.
3.2. In de bijlage bij het Besluit is de verplichting van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW opgenomen in de vierde categorie. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit bedraagt de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting opgenomen in de vierde categorie van de WW 20% gedurende 16 weken. Op grond van het tweede lid van dit artikel bedraagt de hoogte van de maatregel 10% indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft.
3.3. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat appellante bij brief van 14 oktober 2004 door haar trajectbegeleider is uitgenodigd voor een vervolggesprek op 3 november 2004 en dat een vriend van appellante op 2 november 2004 telefonisch contact heeft opgenomen met de manager van Krew waarbij hij heeft uitgelegd dat appellante niet op het vervolggesprek aanwezig zou zijn omdat zij geen vertrouwen meer had in haar trajectbegeleider. Daarop heeft deze manager diezelfde dag telefonisch contact opgenomen met appellante, waarbij appellante te kennen heeft gegeven dat zij geen vertrouwen meer had in het traject en vervolgens het telefoongesprek heeft verbroken. Appellante is niet verschenen op het vervolggesprek van 3 november 2004. Naar het oordeel van de Raad staat daarmee vast dat appellante de verplichting van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW niet behoorlijk is nagekomen.
3.4. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat zij voldoende reden had niet ten volle met Krew mee te werken omdat Krew zich niet heeft gehouden aan het arbeidsintegratieplan van 22 maart 2004. In dat arbeidsintegratieplan werd geconcludeerd: “[appellante] heeft een persoonlijke coach nodig die met haar op stap gaat naar werkgevers die mogelijk een stage of praktijkoefenplaats kunnen bieden. Zo gauw zij de gelegenheid krijgt om te laten zien wat zij kan zal een werkgever geneigd zijn om mevrouw een serieuze kans te geven. Voor beide partijen moet hierin een win-win situatie te creëren zijn”. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante hieruit ten onrechte afgeleid dat Krew zou zorgen voor een stage of werkervaringsplaats voor haar. Appellante diende juist zelf actief te zoeken naar werk. Blijkens de rapportage van 28 juni 2004 was haar trajectbegeleider bereid om, indien appellante zou worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, daarbij aanwezig te zijn vanwege appellantes slechte uitspraak van de Nederlandse taal. Naar het oordeel van de Raad kan aldus niet worden gezegd dat Krew zich heeft onttrokken aan het arbeidsintegratieplan.
3.5. De Raad laat daarbij nog daar of, indien de stelling van appellante juist was, zulks een rechtvaardiging vormde voor het niet verschijnen op het vervolggesprek van 3 november 2004. Hoewel de Raad er begrip voor heeft dat appellante teleurgesteld was over het feit dat zij geen werk kon vinden, is hij van oordeel dat haar valt te verwijten dat zij niet is verschenen op dat gesprek.
3.6. Blijkens de gedingstukken heeft het Uwv besloten tot matiging van de maatregel tot 10% gedurende 16 weken vanwege het moeizaam verlopen re-integratietraject. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv hiermee voldoende aandacht heeft besteed aan de verminderde verwijtbaarheid van appellante.
3.7. Appellante heeft terecht gesteld dat het bestreden besluit ten onrechte (mede) is gebaseerd op het Maatregelenbesluit TICA, omdat dat besluit ten tijde hier in geding was vervangen door het Maatregelenbesluit Uwv. Aangezien deze onjuiste vermelding geen gevolgen heeft voor de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en appellante hierdoor evenmin is benadeeld, ziet de Raad aanleiding om deze schending van artikel 3:47, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 6:22 van die wet te passeren.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.R.S. Bacon.