ECLI:NL:CRVB:2007:BA6371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4758 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 juli 2005. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 22 november 2004 vernietigd, waarbij appellant werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. De rechtbank oordeelde dat appellant onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van toegenomen beperkingen aan de rechterpols en als gevolg van de oogziekte, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de oogklachten stabiel zijn en dat de aandoening aan de rechterpols als genezen moet worden beschouwd. Betrokkene heeft echter een rapportage van verzekeringsarts P. Swerts overgelegd, waarin wordt gesteld dat de klachten aan spieren of pezen verergeren bij koude en dat de visuele beperkingen invloed hebben op de kans op ongevallen tijdens het werk.

De Raad heeft overwogen dat volgens artikel 37, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet plaatsvindt indien de toename van arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan de oorspronkelijke ziekte. De Raad concludeert dat de door appellant aangevoerde argumenten voldoende gemotiveerd zijn en dat de toegenomen beperkingen van betrokkene kennelijk voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor de WAO-uitkering is verleend. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

05/4758 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 juli 2005, 05/10 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 1 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.C.A. Reijnders, advocaat te Maastricht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2007.
Appellant is verschenen bij gemachtigde A.M.C. Crombach. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Reijnders.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 november 2004 (bestreden besluit) vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van betrokkene. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant onvoldoende gemotiveerd heeft waarom er in het licht van het door verzekeringsarts P. Swerts gestelde geen sprake zou kunnen zijn van toegenomen beperkingen aan de rechterpols en tengevolge van de oogziekte als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Appellant heeft daartegen aangevoerd, onder overlegging van rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 22 juli 2005 en de bezwaararbeidsdeskundige van 18 augustus 2005, dat de oogklachten reeds jaren stabiel zijn en dat de aandoening aan de rechterpols als genezen dient te worden beschouwd.
Betrokkene heeft een rapportage van Swerts van 25 september 2006 overgelegd. Swerts geeft daarin aan dat klachten aan spieren of pezen verergeren bij koude; voorts meldt hij dat het logisch is als men minder goed kan zien en als men kans heeft om duizelig te worden dat men werk verricht waarbij er minder kans is op het krijgen van ongevallen.
De Raad zal zich beperken tot deze geschilpunten en overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) – voorzover in dit geding van belang – vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet plaats indien de toeneming van arbeidsongeschiktheid kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
Uit de rapportages van de verzekeringsarts van 3 november 2003 en de bezwaarverzekeringsarts van 4 november 2004 blijkt dat betrokkene claimt meer last te hebben van zijn ogen, de ogen branden nog steeds en hij gebruikt oogdruppels; aan zijn rechterpols en -hand zijn de klachten, zoals voorheen ook al, minimaal. Met de oogklachten heeft betrokkene jaren kunnen werken in een niet rookvrije omgeving. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van het rapport van Swerts, maar kan hem niet volgen waar hij veel van de klachten van betrokkene toeschrijft aan de oogaandoening.
In de Functionele Mogelijkheden Lijst zijn in verband met genoemde klachten beperkingen aangenomen ten aanzien van zien, hitte, koude en tocht, beschermende middelen, stof, rook, gassen en dampen, trillingsbelasting, werken met toetsenbord en muis en het hanteren van (zware) lasten.
Naar het oordeel van de Raad is aldus voldoende rekening gehouden met de bij betrokkene bestaande klachten voorzover niet kennelijk voortgekomen uit een andere ziekteoorzaak. Anders dan de rechtbank acht de Raad deze conclusie van appellants (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd. Swerts geeft weliswaar op een aantal punten meer beperkingen aan, maar motiveert deze met name met een verwijzing naar de toename van duizeligheidklachten. Bij de destijds aan betrokkene toegekende WAO-uitkering zijn echter, anders dan Swerts verondersteld, geen beperkingen aangenomen in verband met hoofdpijn- en duizeligheidklachten, zodat de thans daaruit voortkomende beperkingen – hoe hinderlijk voor betrokkene ook – kennelijk zijn voortgekomen uit een andere ziekteoorzaak. De informatie van de oogarts uit 1996 leidt geenszins tot de conclusie dat de oogaandoening de oorzaak is voor het ontstaan van de andere klachten van betrokkene. Niet gebleken is dat dit ten tijde van de datum in geding anders zou zijn. Ook met betrekking tot de rechterpolsklachten is niet gebleken dat deze zijn toegenomen. Blijkens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts leidden de klachten van de linkerpols ten tijde in geding niet tot beperkingen; in de rapportage van Swerts ziet de Raad onvoldoende aanleiding om aan die conclusie te twijfelen, nog afgezien van de vraag of die beperkingen niet zouden zijn voortgekomen uit een andere oorzaak dan de rechterpolsklachten.
Het hoger beroep treft derhalve doel en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt tevens dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, zodat het inleidend beroep daartegen ongegrond is.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.