ECLI:NL:CRVB:2007:BA5961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1287 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens onvoldoende gegevensverstrekking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug werd bevestigd. De intrekking vond plaats op basis van onvoldoende gegevensverstrekking door appellant, die zijn bijstandsuitkering ontving op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

De procedure begon met een besluit van het College op 13 augustus 2003, waarin de bijstandsuitkering van appellant met ingang van 28 april 2003 werd beëindigd. Appellant had niet tijdig de gevraagde bankafschriften en andere documenten ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van het College. Het College verklaarde het bezwaar van appellant tegen de intrekking ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het College niet voldoende had gemotiveerd waarom de bijstandsuitkering was ingetrokken, en droeg het College op om een nieuw besluit te nemen.

Na een nieuw besluit van het College op 4 mei 2005, waarin de intrekking opnieuw werd gehandhaafd, ging appellant in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het College terecht had aangenomen dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening, zoals vastgelegd in artikel 69, vierde lid, van de Abw. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende gegevens had verstrekt en dat er geen dringende redenen waren om van intrekking af te zien.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het College, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/1287 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 januari 2006, 05/1609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling treedt in dit geding het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de plaats van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Doorn. In deze uitspraak wordt onder het College tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doorn.
Namens appellant heeft mr. F.H. Barwegen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. de Vries, werkzaam bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 1 mei 2003 is het recht op bijstand van appellant vanaf 28 april 2003 opgeschort en is appellant verzocht uiterlijk 15 mei 2003 de volgende gegevens te verstrekken:
“ -Bankafschriften vanaf 1 juni 2002 t/m beëindiging bankrekening.
-Kompleet overzicht girorekening vanaf opening t/m heden.”.
Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
Vervolgens heeft op 23 juni 2003 een heronderzoek plaatsgevonden. Bij brief van dezelfde datum, met als onderwerp “hersteltermijn art. 69 lid 2 Abw”, is appellant verzocht nog de volgende gegevens te verstrekken:
“ - Kopie van alle bank/giro afschriften van de laatste 3 maanden
Vanaf 1 april 2003 t/m 23 juni 2003
- Geldige inschrijving van het CWI Zeist
- Kopie van de aan u verleende gratie naar aanleiding van het verzoek van
13 maart 2003 door advocaat Mr. L. Louwerse.”.
Bij besluit van 13 augustus 2003, voor zover hier van belang, heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 28 april 2003 beëindigd (lees: ingetrokken) en daarbij verwezen naar artikel 69, vierde lid, van de Abw.
Bij besluit van 7 april 2004, voor zover hier van belang, heeft het College het tegen het besluit van 13 augustus 2003 gemaakte bezwaar tegen de intrekking van bijstand ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2005 heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het tegen het besluit van 7 april 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nader besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Daarbij is onder meer overwogen dat in dat besluit niet is aangegeven dat en welke dagafschriften (nog) zouden ontbreken.
Bij besluit van 4 mei 2005, voor zover hier van belang, heeft het College het bezwaar tegen de intrekking van bijstand met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw opnieuw ongegrond verklaard, met de volgende (aanvullende) motivering:
"Bij brief van 1 mei 2003 hebben wij aangegeven dat overgegaan wordt tot opschorting van het recht op uitkering met ingang van 28 april 2003.
Ingevolge artikel 69 lid 4 Abw hebben wij een termijn gesteld waarbinnen de in de brief genoemde gegevens alsnog ingediend konden worden. De gevraagde gegevens betroffen de bankafschriften van 1 juni 2002 t/m beëindiging bankrekening, alsmede een kompleet overzicht girorekening vanaf opening t/m heden.
In de brief van 1 mei 2003 is aan [appellant] bericht welke sanctie stond op het niet verstrekken van de opgevraagde informatie. Het volgende is hierbij letterlijk aangegeven: “De gegevens dienen uiterlijk donderdag 15 mei 2003 op ons kantoor binnen te zijn. Als u deze gegevens niet voor genoemde datum verstrekt dan zullen wij uw uitkering beëindigen (artikel 69, vierde lid Abw).
Binnen de gestelde termijn zijn niet alle gegevens verstrekt inzake de girorekening.
Over 2002 zijn binnen de termijn de volgende afschriften niet ingediend: 1, 2, 3, 5 en laatste afschrift van 2002.
Over 2003 zijn binnen de termijn de volgende afschriften niet ingediend: 1, 3 en 4.
Volledigheidshalve merken wij het volgende op:
In het kader van het periodieke heronderzoek is eveneens door [appellant] verzuimd op ons verzoek gegevens te verstrekken (tijdens de afspraak van 23 juni 2003).
Als reactie hierop is vervolgens onze brief van 23 juni 2003 verzonden.
Het feit dat in het kader van het periodieke heronderzoek tevens een termijn is gegeven om bepaalde gegevens te verstrekken doet niet af aan de hierboven weergegeven plicht en bevoegdheid om de bijstandsuitkering te beëindigen naar aanleiding van het eerder niet verstrekken van gegevens binnen de daarvoor gestelde hersteltermijn.
Voor [appellant] was dit voldoende duidelijk.
[appellant] heeft na afloop van de in onze brief van 1 mei 2003 gestelde termijn naar aanleiding van onze schriftelijke en mondelinge verzoeken bij stukjes en beetjes tot augustus 2003 afschriften ingediend.
Dit heeft nooit geleid tot een compleet overzicht van de giro-afschriften. Tot op heden ontbreken in ons dossier de volgnummers:
1, 2, 3, 5 en laatste afschrift van 2002.
1, 3 en 4 van 2003.
Voor de beoordeling van het recht op bijstand is in beginsel een compleet overzicht noodzakelijk. Hierop kunnen wij in het voorliggende geval geen uitzondering maken. De wel ingediende giro-afschriften laten immers opmerkelijke stortingen zien waarvoor [appellant] geen sluitende verklaring heeft. Het betreft hier € 3600,-- in de periode aanvang bijstandsuitkering 18/6/2002 doorlopend tot 25/6/2003 (zie bijlage 1 van de door ons aan u verstrekte stukken).
Bovendien is verzuimd uit eigen beweging deze inkomsten te melden.".
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 4 mei 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van de hierboven aangehaalde overwegingen heeft het College terecht aangenomen dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw in het geval van appellant is voldaan.
Hetgeen in het aanvullend hoger-beroepschrift ter zake nog is aangevoerd acht de Raad voldoende weerlegd door de inhoud van de gedingstukken en het verweerschrift in hoger beroep, waarnaar hier kortheidshalve wordt verwezen.
In hetgeen namens appellant naar voren is gebracht ziet de Raad evenmin dringende redenen als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw, zodat het College niet bevoegd was om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgsproken in het openbaar op 15 mei 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.