ECLI:NL:CRVB:2007:BA5469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2428 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsverlening aan alleenstaande ouder met kind in het buitenland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die bijstand heeft aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant, een alleenstaande ouder, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, die hem bijstand had toegekend naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een toeslag van 20%. De appellant vorderde bijstand naar de norm voor een gezin, omdat hij een onderhoudsbijdrage moet betalen voor zijn kind dat met de moeder in Thailand woont.

Het College heeft het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen sprake was van een gezin in de zin van de WWB, aangezien het kind niet in Nederland woonachtig was. De rechtbank Haarlem heeft de beslissing van het College bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 27 maart 2007 is de appellant in persoon verschenen, terwijl het College werd vertegenwoordigd door C.M. Valkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 mei 2007 geoordeeld dat de appellant niet kan worden aangemerkt als alleenstaande ouder in de zin van de WWB, omdat zijn kind ten tijde van de beoordeling niet in Nederland woonde. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor bijstandsverlening aan een gezin, zoals gedefinieerd in de WWB. Bovendien heeft de Raad de grief van de appellant verworpen dat de besluitvorming van het College inbreuk maakt op zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma als leden.

Uitspraak

06/2428 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 april 2006, 05/1917 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2007. Appellant is in persoon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M. Valkering, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 24 februari 2005 heeft het College aan appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een toeslag van 20%.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Hij vordert dat hem bijstand naar de norm voor een gezin wordt toegekend, waarbij hij erop heeft gewezen dat hij door een Thaise rechter is veroordeeld tot het betalen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van zijn kind dat met haar moeder onder erbarmelijke omstandigheden in Thailand woonachtig is.
Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het College het tegen het besluit van 24 februari 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, daartoe overwegend dat in de situatie van appellant geen sprake is van een gezin als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c, van de WWB.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 3 mei 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van de WWB wordt verstaan onder gezin:
1ste de gehuwden tezamen;
2de de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;
3de de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder d, van de WWB wordt onder kind verstaan het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind.
Vast staat dat het kind voor wie appellant krachtens rechterlijk vonnis van een Thaise rechter een onderhoudsbijdrage moet betalen, ten tijde in geding niet in Nederland woonachtig was. Appellant kon daarom niet als een alleenstaande ouder in de zin van artikel 4, aanhef en onder c, ten derde, van de WWB en daarmee als een gezin als bedoeld in die bepaling worden aangemerkt. Aangezien hij evenmin voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 4, aanhef en onder c, ten eerste en ten tweede, van de WWB, heeft het College terecht geweigerd appellant bijstand toe te kennen naar een andere norm dan die voor een alleenstaande. Naar aanleiding van het beroepschrift in hoger beroep tekent de Raad aan dat appellant niet kan worden beschouwd als gehuwd met de moeder van het kind, omdat ten tijde in geding geen sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van de wet.
Ten slotte faalt ook de grief van appellant dat de besluitvorming van het College een inbreuk maakt op zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven, neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de uitoefening van het recht op een gezinsleven op zichzelf niet wordt belemmerd door de toepassing van artikel 4 van de WWB en het in dat artikel en het in artikel 11 van die wet neergelegde territorialiteitsbeginsel. Zoals de Raad reeds vaker heeft uitgesproken (zie onder meer de uitspraak van 6 april 2004, LJN: AO7408) strekt de bescherming die artikel 8 van het EVRM biedt, niet zover dat het bijstandsverlenende orgaan verplicht is de betrokkene financieel in staat te stellen om het recht op contact van een ouder met een kind uit te oefenen wanneer dat kind in een ander land woont.
Gelet op het hiervoor overwogene treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2007.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.