ECLI:NL:CRVB:2007:BA5440
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Verlaging van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid in verminderde mate
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 20 april 2006 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De zaak betreft de verlaging van de WW-uitkering van appellante, die door het Uwv werd opgelegd wegens verwijtbare werkloosheid. Appellante was sinds 12 juni 2000 in dienst als administratief medewerker, maar haar arbeidsovereenkomst werd per 1 januari 2004 ontbonden door de kantonrechter vanwege verstoorde verhoudingen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de verstoring in overwegende mate aan appellante te wijten was.
De rechtbank oordeelde dat appellante zich zodanig had gedragen dat zij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar gedrag de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Appellante had zich niet tijdig gemeld voor een gesprek met haar werkgever en had geen direct contact met de werkgever gewenst. De rechtbank nam ook in overweging dat zowel een second opinion als een onderzoek door de bedrijfsarts concludeerden dat appellante niet op medische gronden ongeschikt was voor haar werkzaamheden.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij niet verwijtbaar werkloos was en voerde aan dat het Uwv door het toekennen van een volledige ziektewetuitkering aan haar had erkend dat er geen sprake was van verwijtbaar handelen. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt dat appellante verwijtbaar werkloos was, maar in verminderde mate, en dat de opgelegde maatregel gematigd was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gegevens voldoende steun boden voor het oordeel dat appellante de verplichtingen uit de WW niet was nagekomen. De Raad stelde vast dat de WW zelfstandige bepalingen kent ten aanzien van de verplichtingen van de werknemer en de mate van verwijtbaarheid bij het niet nakomen daarvan. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.