ECLI:NL:CRVB:2007:BA5334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1879 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging bij uitblijven van betaling van terug te vorderen bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 februari 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst ongegrond werd verklaard. Appellant had een bedrag van € 6.380,20 aan ten onrechte verleende bijstand te terugbetalen. Het College had in een besluit van 15 december 2004 het verzoek van appellant om af te zien van derdenbeslag gehonoreerd, mits hij maandelijkse termijnen van € 400,-- zou betalen. Appellant stelde echter slechts in staat te zijn om € 100,-- per maand te betalen en maakte bezwaar tegen het besluit.

Tijdens een hoorzitting op 14 maart 2005 werd appellant gevraagd om zijn financiële situatie te onderbouwen, maar hij weigerde de benodigde formulieren in te vullen en verstrekte geen bewijsstukken van zijn inkomsten en uitgaven. Het College verklaarde het bezwaar ongegrond en kondigde aan beslag te zullen leggen bij uitblijven van betaling. De rechtbank bevestigde dit besluit, oordelend dat appellant niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie, wat hem verplicht was op grond van de Wet werk en bijstand.

In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen de uitspraak van de rechtbank herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de grief van appellant over het niet in acht nemen van door hem overgelegde stukken niet was geconcretiseerd en dat appellant zelf had afgezien van de mogelijkheid om te verschijnen op de zitting van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/1879 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 februari 2006, 05/828 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2007. Partijen zijn - het College met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Vaststaat dat appellant in oktober 2004 nog een bedrag van € 6.380,20 aan ten onrechte verleende bijstand aan de voormalige gemeente Steenderen (thans gemeente Bronckhorst) moest terugbetalen. Bij besluit van 15 december 2004 heeft het College het verzoek van appellant om af te zien van het terzake van die vordering aangekondigde derdenbeslag gehonoreerd op voorwaarde dat appellant zou overgaan tot het betalen van maandtermijnen van € 400,--. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt omdat hij slechts tot maandelijkse betaling van een bedrag van € 100,-- in staat zou zijn.
In het kader van de hoorzitting op 14 maart 2005 is appellant een termijn gesteld om door invulling van daartoe bestemde formulieren alsnog nadere gegevens te verstrekken over zijn financiële situatie. Appellant heeft bij brief van 7 april 2005 laten weten de formulieren niet te willen invullen en overigens nagelaten zijn gestelde inkomsten en uitgaven met bewijsstukken te onderbouwen.
Bij besluit van 13 mei 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2004 ongegrond verklaard en appellant voorgehouden dat tot beslaglegging zal worden overgegaan bij het uitblijven van betaling.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 13 mei 2005 ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat appellant nimmer op controleerbare wijze inzicht heeft verschaft in zijn financiële positie terwijl hij ingevolge artikel 60, tweede lid, van de Wet werk en bijstand gehouden was aan het College alle informatie te verstrekken die van belang is voor de wijze waarop een besluit tot terugvordering van bijstand ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het niet betalen van de maandelijkse termijnen van € 400,-- het College in de gegeven omstandigheden gerechtigd doet zijn tot het leggen van beslag.
In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Aan de grief van appellant dat de rechtbank geen kennis heeft genomen van de door hem in beroep overgelegde stukken gaat de Raad voorbij nu deze grief op geen enkele wijze is geconcretiseerd. De Raad stelt voorts vast dat appellant zelf heeft afgezien van de mogelijkheid om te verschijnen op de zitting van de rechtbank van 10 januari 2006 en om bij die gelegenheid getuigen mee te nemen nadat hem duidelijk was geworden dat de rechtbank voor het oproepen van getuigen geen aanleiding zag.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en C. van Viegen en
M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar 15 mei 2007.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) M. Pijper.
EK1904