ECLI:NL:CRVB:2007:BA5334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- C. van Viegen
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Beslaglegging bij uitblijven van betaling van terug te vorderen bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 februari 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst ongegrond werd verklaard. Appellant had een bedrag van € 6.380,20 aan ten onrechte verleende bijstand te terugbetalen. Het College had in een besluit van 15 december 2004 het verzoek van appellant om af te zien van derdenbeslag gehonoreerd, mits hij maandelijkse termijnen van € 400,-- zou betalen. Appellant stelde echter slechts in staat te zijn om € 100,-- per maand te betalen en maakte bezwaar tegen het besluit.
Tijdens een hoorzitting op 14 maart 2005 werd appellant gevraagd om zijn financiële situatie te onderbouwen, maar hij weigerde de benodigde formulieren in te vullen en verstrekte geen bewijsstukken van zijn inkomsten en uitgaven. Het College verklaarde het bezwaar ongegrond en kondigde aan beslag te zullen leggen bij uitblijven van betaling. De rechtbank bevestigde dit besluit, oordelend dat appellant niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie, wat hem verplicht was op grond van de Wet werk en bijstand.
In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen de uitspraak van de rechtbank herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de grief van appellant over het niet in acht nemen van door hem overgelegde stukken niet was geconcretiseerd en dat appellant zelf had afgezien van de mogelijkheid om te verschijnen op de zitting van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.