ECLI:NL:CRVB:2007:BA5116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5062 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kwijtschelding van studieschuld op basis van hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de IB-Groep om zijn studieschuld niet kwijt te schelden. Appellant had in het verleden studiefinanciering ontvangen voor zijn studies aan de Hogeschool Haarlem en de Haagse Hogeschool, maar had zijn inschrijving voor beide opleidingen niet tijdig verlengd. Hierdoor was er een kortlopende schuld ontstaan die was omgezet in een lening. Appellant stelde dat hij recht had op kwijtschelding van deze schuld vanwege zeer bijzondere medische omstandigheden, maar de IB-Groep had dit verzoek afgewezen op basis van hun beleid, dat kwijtschelding alleen in uitzonderlijke gevallen toestaat.

De Raad heeft het procesverloop besproken, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn vader en de IB-Groep door mr. P.E. Merema. De Raad oordeelde dat de rechtbank ’s-Gravenhage terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De Raad voegde hieraan toe dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet voldeed aan de criteria die de IB-Groep hanteert voor het toepassen van de hardheidsclausule. De Raad concludeerde dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de IB-Groep niet onredelijk had gehandeld in haar beleid. De Raad achtte het niet nodig om de kosten van de procedure te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig waren om dit te doen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en de andere rechters als leden.

Uitspraak

04/5062 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 augustus 2004, 03/1101 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2007. Appellant was vertegenwoordigd door zijn vader, [naam vader], en de IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is in september 1996 begonnen met een studie bedrijfseconomie aan de Hogeschool Haarlem. Hij is eind januari 1997 met deze studie gestopt. De prestatiebeurs over deze periode is omgezet in een gift. Appellant is in september 1997 begonnen met een opleiding bestuurskunde/overheidsmanagement aan de Haagse Hogeschool. De prestatiebeurs over de periode september 1997 tot en met augustus 1998 is niet omgezet in een gift. Per 1 september 1998 heeft hij zijn inschrijving voor deze studie niet verlengd. Als gevolg daarvan heeft hij te veel studiefinanciering ontvangen over de periode september 1998 tot en met augustus 1999. De kortlopende schuld die hierdoor is ontstaan is omgezet in een lening.
Appellant heeft verzocht zijn totale schuld (de hiervoor genoemde lening en de prestatiebeurs) kwijt te schelden in verband met zeer bijzondere medische omstandigheden. De IB-Groep heeft haar afwijzing van het verzoek dat zag op de lening bij beslissing op bezwaar van 16 juni 2000 gehandhaafd.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 4 mei 2001 ongegrond verklaard (Awb 00/737). De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 10 januari 2003 (01/3498 WSF) bevestigd. Daarbij heeft de Raad ten overvloede overwogen dat de IB-Groep alsnog dient te beslissen op het verderstrekkende verzoek om kwijtschelding van de studieschuld voor zover die voortvloeit uit de aan appellant toegekende studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs.
Uitvoering gevende aan ’s Raads uitspraak heeft de IB-Groep bij besluit van
18 maart 2003 geweigerd de schuld kwijt te schelden. De IB-Groep heeft daarbij opgemerkt het beleid te voeren dat kwijtschelding van schulden slechts in uitzonderlijke situaties kan plaatsvinden, zoals in geval van een terminale ziekte, bij personen die in coma liggen en bij psychiatrische patiënten die opgenomen zijn in een inrichting, indien uit een medische verklaring van die inrichting blijkt dat de situatie uitzichtloos is. Appellant voldoet aan geen van deze criteria.
Het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 31 oktober 2003 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het beleid van de
IB-Groep ten aanzien van toepassing van de hardheidsclausule bij kwijtschelding van schulden niet onredelijk is en dat de IB-Groep in de door appellant gestelde omstandigheden geen grond hoefde te vinden voor toepassing van de hardheidsclausule; ook uit de verklaring van psychiater R.W. Jessurun blijkt niet dat appellant voldoet aan de door de IB-Groep gehanteerde criteria voor toepassing van de hardheidsclausule.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel degelijk sprake is van zeer bijzondere individuele medische omstandigheden, dat onvoldoende acht is geslagen op de informatie van psychiater Jessurun en dat appellant geen beroep heeft kunnen doen op het afstudeerfonds. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij onder meer een brief van drs. G.A.M. Beemsterboer, studentendecaan aan de Haagse Hogeschool, overgelegd.
Desgevraagd heeft de IB-Groep zijn standpunt toegelicht en het advies van de arts van de IB-Groep, F. Knol, d.d. 14 september 2006 overgelegd.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
Het door de IB-Groep gevoerde beleid ten aanzien van toepassing van de hardheids-clausule bij kwijtschelding van schulden acht de Raad, bezien in samenhang met de bepalingen omtrent draagkrachtmeting en het teniet gaan van een schuld, niet onredelijk. Niet in geschil is dat appellant niet aan de criteria van dit beleid voldoet. Van zeer bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit beleid is de Raad niet gebleken; de door Jessurun verstrekte informatie omtrent de moeilijke psychische toestand van appellant is daartoe onvoldoende.
Appellants stelling dat de IB-Groep het beleid na de vorige procedure heeft aangescherpt treft geen doel. In die procedure ging het om toepassing van de hardheidsclausule ten aanzien van de kortlopende schuld, die was ontstaan omdat appellant zijn inschrijving voor de opleiding bestuurskunde/overheidsmanagement niet had verlengd. Ten aanzien van die schuld heeft de Raad geoordeeld dat niet gebleken was dat appellant niet dan wel nagenoeg niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het ontstaan en oplopen van die schuld. In het onderhavige geval gaat het om toepassing van de hardheidsclausule bij verzoeken om kwijtschelding van schulden in het algemeen, hetgeen een andere beoordeling vraagt. Het beleid dat de IB-Groep in dit kader voert is sedert een groot aantal jaren niet gewijzigd.
Ten slotte dient de stelling van appellant dat hij geen beroep heeft kunnen doen op het afstudeerfonds buiten bespreking te blijven, dit reeds omdat het bestreden besluit niet op een overweging ter zake rust.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH