ECLI:NL:CRVB:2007:BA5106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1394 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift studiefinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG) tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 18 januari 2006 geoordeeld dat een ongedateerd schrijven van betrokkene, ontvangen op 11 november 2004, moest worden aangemerkt als een aanvraag om studiefinanciering met terugwerkende kracht per 1 augustus 2002. De IBG had eerder studiefinanciering toegekend per 1 maart 2003, maar betrokkene was van mening dat hij recht had op studiefinanciering vanaf augustus 2002. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de IBG, waarbij het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding.

In hoger beroep heeft de IBG betoogd dat de rechtbank ten onrechte het ongedateerde schrijven als bezwaarschrift heeft aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 4 mei 2007 uitspraak gedaan en het hoger beroep van de IBG gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat betrokkene met zijn ongedateerde brieven inderdaad bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de IBG, maar dat er sprake was van termijnoverschrijding zonder verschoonbaarheid. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidende beroep alsnog ongegrond. De IBG werd veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan betrokkene.

Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak voor appellanten om te kunnen aantonen dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad heeft in deze zaak de procedurele aspecten van het bestuursrecht en de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) in overweging genomen.

Uitspraak

06/1394 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 januari 2006, 05/342 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante.
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 23 maart 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 14 maart 2003 heeft appellante aan betrokkene studiefinanciering toegekend per 1 maart 2003 in verband met zijn studie aan ROC ASA Onderwijsgroep te Utrecht.
Bij ongedateerd schrijven, door appellante ontvangen op 11 november 2004, heeft betrokkene aangegeven dat hij het niet eens is met de beslissing tot toekenning van studiefinanciering per 1 maart 2003. Hij wil graag alsnog studiefinanciering over het hele studiejaar 2002-2003, omdat hij vanaf juli 2002 onderwijs heeft gevolgd. Bij eveneens ongedateerd schrijven, door appellante ontvangen als reactie op haar verzoek om inlichtingen van 14 december 2004, heeft betrokkene nog een toelichting gegeven.
Bij besluit van 6 januari 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellante bovengenoemd ongedateerd schrijven, ontvangen door appellante op 11 november 2004, opgevat als bezwaarschrift tegen het besluit tot toekenning van studiefinanciering per
1 maart 2003 en vervolgens dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingediend en niet is gebleken van verschoonbaarheid van de termijnover-schrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd omdat zij van oordeel is dat betrokkene met zijn ongedateerde brieven niet heeft beoogd om bezwaar te maken tegen het besluit van 14 maart 2003 waarbij studiefinanciering is toegekend met ingang van maart 2003, maar dat hij heeft beoogd om alsnog en met terugwerkende kracht studiefinanciering aan te vragen met ingang van 1 augustus 2002. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat het ongedateerde schrijven van betrokkene alsnog dient te worden aangemerkt als een aanvraag om studiefinanciering per 1 augustus 2002 en het door betrokkene ingediende beroepschrift als bezwaarschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op die aanvraag. Appellante zal, naar de rechtbank heeft overwogen, bij het nemen van een besluit op de aanvraag en het bezwaar moeten betrekken de uitspraak van de Raad van 10 december 2004 (Rechtspraak.nl, LJN AR7640), waarbij zij met name moet bezien of aannemelijk is dat betrokkene door appellante in of omstreeks juli en augustus 2002 is gewezen op de mogelijkheid een (onvolledige) aanvraag in te dienen en of betrokkene in dat licht kan worden tegengeworpen dat hij niet eerder een aanvraag heeft gedaan om studiefinanciering met ingang van 1 augustus 2002. Verder dient appellante in het bijzonder na te gaan of betrokkene met toepassing van het bepaalde in artikel 11.5 van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) alsnog vanaf 1 augustus 2002 in aanmerking kan worden gebracht voor studiefinanciering. De rechtbank heeft tenslotte bepaald dat Informatie Beheer Groep het griffierecht dient te vergoeden aan betrokkene.
In hoger beroep heeft appellante primair bestreden het oordeel van de rechtbank dat ten onrechte de op 11 november 2004 ontvangen brief is aangemerkt en afgehandeld als bezwaarschrift. Subsidiair heeft appellante nog opgemerkt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene met zijn ongedateerde brieven heeft beoogd om alsnog en met terugwerkende kracht studiefinanciering aan te vragen per 1 augustus 2002. Mocht de Raad van oordeel zijn dat de ongedateerde brief niet als bezwaarschrift is aan te merken, dat zou deze brief uitsluitend kunnen worden aangemerkt als aanvraag ex artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Naar het oordeel van de Raad slaagt het hoger beroep. De Raad is, met appellante, van oordeel dat betrokkene met zijn bovengenoemde ongedateerde brieven heeft beoogd bezwaar te maken tegen het besluit tot toekenning van studiefinanciering per
1 maart 2003. Dit besluit houdt immers tevens een afwijzing in van een aanvraag om studiefinanciering per eerdere datum dan 1 maart 2003. Voorts wijst de Raad er op dat betrokkene beide brieven aanduidt met de term “bezwaarschrift” en duidelijk aangeeft dat hij het niet eens is met de beslissing tot toekenning van studiefinanciering per
1 maart 2003.
Gelet op zijn oordeel dat de ongedateerde brief, ontvangen door appellante op
11 november 2004, door appellante terecht is opgevat als bezwaarschrift, overweegt de Raad vervolgens dat sprake is van overschrijding van de bezwaartermijn. Met appellante is de Raad van oordeel dat niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het ongedateerde bezwaar-schrift, ontvangen op 11 november 2004, is naar het oordeel van de Raad dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard bij het bestreden besluit.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en het inleidende beroep alsnog ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH