ECLI:NL:CRVB:2007:BA5096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4919 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluiten Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 7 januari 2005, waarbij appellant werd medegedeeld dat hij recht had op enkelvoudige kinderbijslag en een waarschuwing ontving wegens het niet tijdig doorgeven van een wijziging in zijn gezinssituatie. Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij door een medewerker van de Svb was geïnformeerd dat hij moest afwachten en dat dit de reden was voor de termijnoverschrijding.

De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard, omdat de door appellant aangevoerde reden voor de termijnoverschrijding niet als verschoonbaar werd beschouwd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bezwaar niet tijdig was ingediend, conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Aangezien appellant pas op 21 februari 2005 bezwaar had aangetekend, was het bezwaar niet tijdig. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

06/4919 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2006, 05/2187
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft de Svb een vraag van de Raad beantwoord.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting op 30 maart 2007, waar zowel appellant als de Svb niet zijn verschenen
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 7 januari 2005 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2004 recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag. Bij besluit van eveneens 7 januari 2005 heeft de Svb appellant een waarschuwing gegeven omdat hij niet binnen vier weken heeft doorgegeven dat zijn dochter, [naam dochter], niet langer bij hem woont. Deze waarschuwing houdt in dat aan appellant een boete wordt opgelegd als hij nog een keer een wijziging in zijn gezinssituatie niet op tijd of correct doorgeeft.
Bij brief gedateerd 21 februari 2005, door de Svb ontvangen per fax op 21 februari 2005 en per post op 25 februari 2005, heeft appellant bezwaar aangetekend tegen deze besluiten.
Op de vraag van de Svb waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend heeft appellant geantwoord dat hem door een medewerker van de Svb, die zijn naam niet wilde noemen, was verteld dat het één en ander in behandeling was en dat appellant dat diende af te wachten.
De Svb heeft bij beslissing op bezwaar van 5 april 2005 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 7 januari 2005 niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het bezwaarschrift te laat is ingediend en niet is gebleken dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is te achten.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar haar oordeel kan de door appellant aangevoerde reden van termijnoverschrijding niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn in bezwaar en beroep verwoorde standpunt.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft de Svb, bij genoemde brief van
21 maart 2007, nog opgemerkt dat naar zijn mening artikel 33 van het Administratief Akkoord (AA) bij het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije (NTV) niet van toepassing is op kinderbijslagen.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
In dit kader overweegt de Raad dat, anders dan wellicht zou kunnen worden opgemaakt uit ’s Raads uitspraak van 19 januari 2007 (LJN: AZ6759), artikel 33 AA bij het NTV niet van toepassing is op de bekendmaking van besluiten ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Nu ook overigens niet is gebleken van redenen om de wijze van bekendmaking van de besluiten van 7 januari 2005 voor onjuist te houden en appellant eerst bij brief van 21 februari 2005 bezwaar heeft aangetekend tegen die besluiten, moet met de rechtbank worden geoordeeld dat het bezwaar niet tijdig is ingediend.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er aanleiding bestaat om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van termijnoverschrijding achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. In hetgeen appellant daartoe heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om in het onderhavige geval de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.
BKH 170407