ECLI:NL:CRVB:2007:BA5090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4088 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag prestatiebeurs wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn aanvraag voor een prestatiebeurs wegens arbeidsongeschiktheid was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 mei 2007 uitspraak gedaan. De IB-Groep, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de studiefinanciering, had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing, de aanvrager nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet aanvoeren. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten had gepresenteerd die de afwijzing konden rechtvaardigen. De eerdere afwijzing van 28 mei 2002, die was gebaseerd op de medische situatie van appellant, bleef van kracht. De Raad concludeerde dat de IB-Groep terecht gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid om de aanvraag af te wijzen zonder verder onderzoek, aangezien er geen nieuwe gezichtspunten waren aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/4088 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 mei 2005, 04/962 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2007.
Appellant was vertegenwoordigd door zijn vader, [naam vader], en de IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft de IB-Groep, beslissend op bezwaar, een verzoek voorziening prestatiebeurs bij arbeidsongeschiktheid of bijzondere omstandigheden van appellant afgewezen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
Op 5 mei 2003 heeft appellant een nieuwe aanvraag van dezelfde strekking ingediend. Hij heeft daarbij aangevoerd dat sprake is van bijzondere medische omstandigheden van structurele aard, waardoor hij niet in staat is binnen 10 jaar zijn diploma te halen.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het daarbij echter niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Aan het besluit van de IB-Groep van 28 mei 2002 tot weigering de prestatiebeurs om te zetten in een gift lag mede ten grondslag de medische situtatie van appellant en de opvattting daaromtrent van psychiater R.W. Jessurun.
De nadere brief van Jessurun van 20 september 2004 levert geen nieuwe gezichtspunten op. De omstandigheid dat de zogenoemde 10-jaarstermijn in september 2006 eindigt is evenmin een nieuw feit.
De IB-Groep was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, de aanvraag af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 28 mei 2002. In hetgeen door appellant is gesteld ziet de Raad geen grond te oordelen dat de IB-Groep niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.