ECLI:NL:CRVB:2007:BA4819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4485 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake vordering wegens teveel bijverdiensten in het kader van studiefinanciering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2006. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de IB-Groep, dat een vordering wegens teveel aan eigen bijverdiensten vaststelde, ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe grieven aangevoerd die niet al in de eerdere procedure waren besproken. De Raad oordeelt dat het hoger beroep derhalve geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak.

De zaak betreft een vordering van de IB-Groep van € 1.360,23, die voortvloeit uit de vaststelling van teveel bijverdiensten in het kader van de Wet studiefinanciering 2000. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de grieven van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet kunnen slagen. De rechtbank heeft terecht het begrip studiefinanciering zoals omschreven in de wet als uitgangspunt genomen en heeft geoordeeld dat er geen plaats is voor een uitleg aan de hand van het algemeen spraakgebruik of woordenboeken zoals 'Van Dale'.

Daarnaast heeft de Raad opgemerkt dat er geen bewijs is dat de IB-Groep relevante toezeggingen heeft gedaan die de uitvoering van de wettelijke verplichting tot vaststelling van de vordering zouden uitsluiten. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor matiging van de vordering op basis van de geldende wettelijke bepalingen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in tegenwoordigheid van de griffier hebben uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

06/4485 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2006, 05/3137 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2007.
Appellant is verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellant tegen het besluit van de IB-Groep van
28 oktober 2005, waarbij in bezwaar is gehandhaafd het besluit van 7 juli 2005 tot “vaststelling van een vordering wegens teveel aan eigen bijverdiensten” groot in totaal
€ 1.360,23, ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep geen grieven aangevoerd die niet ook reeds in beroep waren aangevoerd.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank die grieven die in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
Terecht heeft de rechtbank – evenals de IB-Groep – aan zijn oordeel ten grondslag gelegd het begrip studiefinanciering zoals dit omschreven is in de Wet studiefinanciering 2000. Voor een door appellant voorgestane – van de wet afwijkende – uitleg aan de hand van het algemeen spraakgebruik en “Van Dale” is geen plaats.
De rechtbank is voorts terecht tot het oordeel gekomen dat niet is vast komen te staan, dat door de IB-Groep rechtens relevante toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan de IB-groep niet langer gehouden zou zijn uitvoering te geven aan de wettelijke verplichting tot de in geding zijnde vaststelling van de “vordering wegens teveel aan eigen bijverdiensten”.
De Raad wijst er in dit verband nog op dat de door appellant gestelde leemtes in het door de IB-Groep verstrekte voorlichtingsmateriaal – zo deze leemtes er al zijn – hooguit aanleiding kunnen geven tot nader onderzoek naar hetgeen in de wet is bepaald. Een positieve en rechtens relevante toezegging door de IB-Groep kan in beginsel uit een leemte niet voortvloeien.
De rechtbank is ten slotte terecht tot het oordeel gekomen dat gelet op de ter zake vigerende wettelijke bepalingen voor matiging van de vordering geen plaats is.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.