ECLI:NL:CRVB:2007:BA4276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-297 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beoordeling van ambtenaar door het College van Bestuur van Wageningen Universiteit en Researchcentrum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 november 2005, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het College van Bestuur van Wageningen Universiteit en Researchcentrum niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant, werkzaam als universitair docent, had bezwaar gemaakt tegen een beoordeling van zijn functioneren die door het college was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van een specifieke passage in het bestreden besluit, omdat de intrekking van de beoordeling op formele gronden geen erkenning van materiële onjuistheid inhoudt. Appellant stelde in hoger beroep dat hij wel degelijk procesbelang had bij de beoordeling van deze passage en de overwegingen die door het college ten overvloede waren gegeven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen sprake is van een op rechtsgevolg gericht onderdeel van een besluit, waardoor appellant geen belang heeft bij een rechterlijke beoordeling. De Raad heeft ook geoordeeld dat de ten overvloede gegeven overwegingen geen zelfstandig rechtsgevolg hebben en dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat deze overwegingen bindend zijn voor andere besluitvorming. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 12 april 2007 door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter.

Uitspraak

06/297 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 november 2005, 05/2070 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van Bestuur van Wageningen Universiteit en Researchcentrum (hierna: college)
Datum uitspraak: 12 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met andere gedingen tussen appellant en het college, plaatsgevonden op 1 maart 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. H.S.P. Stuiver, advocaat te De Meern. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en A. van Laar-Melsen, werkzaam bij Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de onderhavige zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad, op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was vanaf 1 september 2003 werkzaam in de functie van universitair docent bij de leerstoelgroep [leerstoelgroep] van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.
1.2. Op 26 mei 2004 is een beoordeling over het functioneren van appellant opgemaakt, die op 22 juli 2004 door het college is vastgesteld. Bij beslissing op bezwaar van 10 mei 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het college het tegen de beoordeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de beoordeling ingetrokken, omdat de beoordeling niet volgens de formele, daarvoor geldende procedureregels was verlopen.
2. Appellant heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het bestreden besluit. Het beroep was niet gericht tegen de intrekking van de beoordeling, maar tegen een bepaalde passage in het bestreden besluit en tegen enkele door het college als ten overvloede aangeduide overwegingen. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep uiteengezet waarom hij volgens hem wel een processueel belang heeft bij het schrappen van de betrokken passage en van de overwegingen ten overvloede. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.1. Ten aanzien van de door appellant gewraakte passage in het bestreden besluit, inhoudende dat de intrekking van de beoordeling op formele gronden nog geen erkenning inhoudt van de materiële onjuistheid, heeft de rechtbank overwogen, kort gezegd, dat daarmee de beoordeling niet in materiële zin in stand wordt gehouden en dat niet meer dan een beschrijving van het gevolg van de intrekking wordt gegeven, zodat appellant geen procesbelang heeft bij een rechterlijke beoordeling hiervan. De Raad onderschrijft deze overwegingen en de daarop gebaseerde conclusie van de rechtbank dat geen sprake is van een op rechtsgevolg gericht onderdeel van een besluit dan wel een handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat appellant geen procesbelang heeft bij een rechterlijke beoordeling hiervan. Het door appellant ter zitting geuite vermoeden dat vanwege het college waarschijnlijk geen gunstige referenties over hem zullen worden verstrekt staat hier los van en is geen grond om een dergelijk processueel belang wel aanwezig te achten.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met betrekking tot de ten overvloede gegeven overwegingen eveneens terecht geconcludeerd dat daaraan geen zelfstandig rechtsgevolg toekomt en dat evenmin sprake is van een appellabele handeling, waardoor appellant in zijn rechtspositionele belangen is geraakt, zodat appellant geen belang heeft bij een rechterlijke beoordeling. De rechtbank heeft daartoe met juistheid overwogen dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat deze overwegingen van het college bindend moeten worden geacht in het kader van andere besluitvorming. Het opnemen van deze overwegingen ten overvloede staat er niet aan in de weg dat deze, wanneer zij aan andere besluitvorming ten grondslag worden gelegd, in dat kader kunnen worden aangevochten.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en W. van den Brink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.