ECLI:NL:CRVB:2007:BA3862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- H.G. Rottier
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld en de status van werknemer onder de Ziektewet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank de beroepen van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1 oktober 1999 als commercieel directeur werkzaam was, meldde zich in oktober 2000 ziek na een conflict met zijn werkgever. In dezelfde periode begon hij als zelfstandige te werken. De arbeidsovereenkomst met zijn werkgever werd per 1 mei 2001 ontbonden zonder vergoeding. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen, omdat hij volgens hen niet verzekerd was voor de ZW. Appellant stelde in hoger beroep dat hij vanaf 18 oktober 2000 ziek was en dat er geen redenen waren om hem een uitkering te onthouden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onterecht had geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering. De Raad stelde vast dat appellant tot 1 mei 2001 in dienstbetrekking tot zijn werkgever stond en derhalve verzekerd was voor de ZW. Het feit dat appellant na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen aanspraak kon maken op een WW-uitkering, deed niets af aan zijn verzekering onder de ZW. De Raad vernietigde de bestreden besluiten van het Uwv en oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op de bezwaren van appellant moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-- en moest het griffierecht van € 140,- vergoeden.