ECLI:NL:CRVB:2007:BA3021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.J.A. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens inkomen zelfstandige
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving vanaf 11 maart 2002 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, maar heeft zich op 23 mei 2003 ingeschreven als eenmanszaak. Het College heeft op 6 november 2003 besloten om de bijstand van appellant met ingang van 23 mei 2003 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant door zijn inkomsten als zelfstandige geen recht meer had op bijstand op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 januari 2006 het beroep van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2004 ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van deze uitspraak bestreden, met name het oordeel dat het College geen rekening hoefde te houden met het feit dat zijn echtgenote in augustus 2003 bij hem is komen wonen. Appellant stelde dat de norm voor een alleenstaande tot 3 augustus 2003 had moeten worden gehanteerd en vanaf die datum de gehuwdennorm.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat appellant in de periode van 23 mei tot 1 november 2003 bijstand heeft ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. De beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten tot intrekking en terugvordering is gericht op de vraag of appellant recht had op uitkering naar de norm voor een alleenstaande. De Raad concludeert dat de omstandigheid dat appellant mogelijk aanspraak had kunnen maken op bijstand naar de gehuwdennorm, niet leidt tot vernietiging van het besluit op bezwaar van 11 oktober 2004. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.