ECLI:NL:CRVB:2007:BA2890
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- H.G. Rottier
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid na ongeval en weigering uitkering WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 februari 2005 een eerder besluit van het Uwv heeft bevestigd. Appellante, die op 12 januari 2001 uitviel voor haar werkzaamheden als beleidsmedewerkster ruimtelijke ordening na een fietsongeluk, heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uwv om haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het Uwv had in een besluit van 26 maart 2003 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, gebaseerd op medische beoordelingen van verzekeringsartsen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de rechtbank vond dat het Uwv op goede gronden had gehandeld.
Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2007 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad oordeelde dat de weigering van de uitkering terecht was, omdat de verzekeringsarts geen medisch objectiveerbare beperkingen had vastgesteld die zouden wijzen op arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat appellante na haar ongeval niet door een specialist was verwezen en dat haar klachten niet voldoende onderbouwd waren om tot een andere conclusie te komen.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een arbeidsdeskundig onderzoek, aangezien het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante per einde wachttijd niet arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 april 2007.