ECLI:NL:CRVB:2007:BA2878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-326 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem over de verplichting om op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2004, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had hoger beroep ingesteld omdat hij meende dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hem als werkgever slecht had behandeld en er op onjuiste gronden een ontslagprocedure tegen hem was gestart. Hij voerde aan dat hij daardoor alle reden had om wantrouwen te koesteren jegens het Uwv en dat er geen garantie was voor een objectief onderzoek door het Uwv. Ter ondersteuning van zijn standpunt overhandigde hij een brief van drs. H.E. van Leeuwaarde, psychiater, waarin zijn situatie werd besproken.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 9 maart 2007, waarbij appellant niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door mr. R. Sowka. De Raad overwoog dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van zijn eerdere stellingen in eerste aanleg. De Raad concludeerde dat er geen geldige reden was voor appellant om niet op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. De Raad vond dat het Uwv voldoende waarborgen bood voor een objectieve claimbeoordeling en dat de privacy van de personeelsleden gewaarborgd was. De organisatie was zodanig ingericht dat er een duidelijke scheiding was tussen het Uwv als werkgever en als uitvoerder van de WAO.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 april 2007, met R.C. Stam als voorzitter en M.C.T.M. Sonderegger als griffier.

Uitspraak

05/326 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2004, 04/1621 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007. Appellant is, zoals hij had aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Bij die uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat er voor appellant geen geldige reden is om niet op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. De rechtbank zag geen aanleiding om een medisch onderzoek in haar opdracht te laten uitvoeren.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv hem (ook) als werkgever slecht heeft behandeld; er is op onjuiste gronden een ontslagprocedure tegen hem gestart; hij heeft derhalve alle reden voor wantrouwen jegens het Uwv. Er is geen garantie dat het onderzoek door het Uwv objectief zal zijn. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant voorts een brief van drs. H.E. van Leeuwaarde, psychiater, d.d. 14 april 2005 overgelegd.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen geldige reden voor appellant om niet op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. In de door het Uwv in zijn brief d.d. 13 oktober 2004 aan de rechtbank geschetste beoordeling van aanvragen van eigen personeelsleden, zijn naar het oordeel van de Raad voldoende waarborgen gelegen voor een objectieve claimbeoordeling en voor behoud van de privacy van deze personeelsleden. De gevalsbehandeling is geconcentreerd bij het cluster Eigen Personeel van de afdeling Bijzondere Zaken; de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen die onder dit cluster ressorteren zijn uitsluitend belast met de beoordeling van eigen personeel. Naar ’s Raads oordeel is de organisatie zodanig dat er voldoende scheiding is tussen het Uwv als werkgever van appellant en het Uwv als uitvoerder van de WAO.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de belangenverstrengeling leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
Uit de brief van dr. Van Leeuwaarde kan de Raad voorts niet afleiden dat appellant om medische redenen niet in staat zou zijn geweest op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 april 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB2703