ECLI:NL:CRVB:2007:BA2757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering herziening WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank een eerdere beslissing van het Uwv over de WAO-uitkering van appellant heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Appellant, die sinds 2001 lijdt aan geheugen- en concentratiestoornissen, heeft in 2002 een WAO-uitkering gekregen, maar het Uwv weigerde deze uitkering te herzien na een herbeoordeling in 2003. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden, maar bevestigde de rechtsgevolgen van de eerdere beslissing.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de functies die aan de WAO-schatting ten grondslag liggen, passend zijn voor hem, gezien zijn beperkingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de geschiktheid van de functies. De Raad heeft daarbij de rapportages van de verzekeringsartsen in overweging genomen, die hebben vastgesteld dat de medische conditie van appellant niet is veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De Raad heeft ook de argumenten van appellant over de opleidings- en diploma-eisen beoordeeld en vastgesteld dat hij voldoet aan de gestelde eisen voor de functies die aan de schatting ten grondslag liggen.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.