[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 september 2005, 05/1639 (hierna: aangevallen uitspraak),
O.W.M. Agis Zorgverzekeringen u.a., gevestigd te Amersfoort, (hierna: Agis)
Datum uitspraak: 28 maart 2007.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Agis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht. Agis heeft zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Wood.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Agis heeft de aanvraag van appellant om vergoeding van de kosten van zijn behandeling in de Nederlandse Obesitas Kliniek in Hilversum op grond van het bepaalde bij en krachtens de Ziekenfondswet bij besluit van 17 juni 2004 afgewezen.
Appellant heeft tegen dat besluit bij brief van 27 juli 2004 bezwaar gemaakt.
Agis heeft het bezwaar bij besluit van 9 februari 2005 ongegrond verklaard.
In de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 9 februari 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 juni 2004.
De Raad stelt vast dat appellant tegen dat besluit bij brief van 27 juli 2004 bezwaar heeft gemaakt. Dat bezwaar is blijkens het door Agis op de brief geplaatste stempel op 2 augustus 2004 bij Agis ontvangen. Het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank houdt in dat appellant verklaard heeft dat hij aan Agis een excuusbrief heeft gezonden voor het te late indienen van het bezwaarschrift. Appellant heeft tevens verklaard dat hij de brief van 27 juli 2004 ook op die datum heeft verstuurd. De gemachtigde van Agis heeft ter zitting van de rechtbank de envelop getoond waarin het bezwaarschrift is verstuurd. Geconcludeerd is dat 30 juli 2004 de datum van het daarop geplaatste poststempel is.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt. Zij heeft overwogen dat het gezien diens toelichting genoegzaam aannemelijk is dat appellant het bezwaarschrift op 27 juli 2004 ter post heeft bezorgd. Voor zover hieraan getwijfeld zou kunnen worden, heeft zij aangenomen dat het bezwaarschrift in elk geval niet later dan
29 juli 2004 ter post is bezorgd, nu ter zitting is geconstateerd dat de enveloppe die zich in het dossier van gedaagde bevindt het poststempel 30 juli 2004 draagt.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
“De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.”
Artikel 6:8 van de Awb luidt:
“1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.(…)”
Artikel 6:9 van de Awb luidt:
“(…) 2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.”
De Raad stelt vast dat het besluit van 17 juni 2004 op die datum is verzonden zodat de bezwaartermijn op 18 juni 2004 is aangevangen. Dit betekent dat de laatste dag van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift in dit geval 29 juli 2004 was.
Vastgesteld moet verder worden dat appellant het bezwaarschrift op enig moment ter post heeft bezorgd en dat dit op
2 augustus 2004 bij Agis is ingekomen. Het is derhalve binnen een week na afloop van de termijn ontvangen.
De Raad acht echter niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn, dus uiterlijk op 29 juli 2004, ter post is bezorgd. Appellant heeft weliswaar verklaard dat hij het op 27 juli 2004 ter post heeft bezorgd, maar hij heeft die verklaring niet met verifieerbare objectieve gegevens onderbouwd.
De omstandigheid dat de envelop bij Agis inmiddels is zoekgeraakt kan, noch daargelaten dat deze door TPG Post op 30 juli 2004 en dus na afloop van de termijn is afgestempeld, appellant niet ten voordele strekken. Uit ’s Raads vaste jurisprudentie vloeit voort dat degene die ervoor kiest geen gebruik te maken van het middel van aangetekende verzending, daarvan het risico heeft te dragen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 9 juni 2006, LJN: AX9280.
Het vorenstaande betekent dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.
De Raad is niet gebleken van omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest door niet tijdig bezwaar te maken.
Het vorenstaande betekent dat Agis en de rechtbank ten onrechte hebben geoordeeld dat het gemaakte bezwaar ontvankelijk is. De aangevallen uitspraak en het besluit van 9 februari 2005 dienen derhalve te worden vernietigd. De Raad zal toepassing geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en bepalen dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om Agis te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 9 februari 2005;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2004 niet-ontvankelijk;
Veroordeelt Agis tot vergoeding van de proceskosten van appellant, in totaal € 322,--.
Bepaalt dat Agis het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007.