ECLI:NL:CRVB:2007:BA2352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- H.G. Rottier
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 augustus 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 29 augustus 1997 arbeidsongeschikt is, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een herbeoordeling door het Uwv op 4 november 2003, werd deze mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de conclusies van de door hem geraadpleegde medici niet correct waren verworpen door het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat het onderzoek naar de medische beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de rapportages en het onderzoek, inclusief een anamnese en lichamelijk onderzoek, adequaat waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de door appellant ingebrachte medische rapporten geen aanleiding gaven tot een wijziging van de beoordeling van zijn belastbaarheid. De Raad concludeerde dat appellant in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1288,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 4 april 2007, na een zitting op 21 februari 2007, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.A. van Ham, en het Uwv door A.C.M. van de Pol.