ECLI:NL:CRVB:2007:BA2333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- H.G. Rottier
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en belastbaarheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 januari 2005, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die als schoonmaakster werkte, werd eind februari 2001 wegens rugklachten ongeschikt voor haar arbeid. Na een wachttijd van 52 weken werd haar geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat zij niet geschikt werd geacht voor haar werk, maar wel in staat werd geacht om fysiek matig belastend werk te verrichten.
In oktober 2003 meldde appellante zich ziek vanwege rugklachten terwijl zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Een verzekeringsarts oordeelde op 19 maart 2004 dat appellante per 22 maart 2004 hersteld was, waarna het Uwv besloot dat zij vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de bezwaarverzekeringsarts bevestigde het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Het bezwaar werd ongegrond verklaard op 27 april 2004.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank, die concludeerde dat appellante op de datum in geding in staat moest worden geacht om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten, gebaseerd op de eerder geselecteerde functies. De Raad hechtte waarde aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, dat de belastbaarheid van appellante niet overschatte. De brief van orthopedisch chirurg dr. M. de Kleuver, die geen beperkingen voor appellante aangaf, werd niet als voldoende bewijs gezien om het oordeel van de verzekeringsartsen te weerleggen.