ECLI:NL:CRVB:2007:BA2333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-594 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 januari 2005, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die als schoonmaakster werkte, werd eind februari 2001 wegens rugklachten ongeschikt voor haar arbeid. Na een wachttijd van 52 weken werd haar geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat zij niet geschikt werd geacht voor haar werk, maar wel in staat werd geacht om fysiek matig belastend werk te verrichten.

In oktober 2003 meldde appellante zich ziek vanwege rugklachten terwijl zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Een verzekeringsarts oordeelde op 19 maart 2004 dat appellante per 22 maart 2004 hersteld was, waarna het Uwv besloot dat zij vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de bezwaarverzekeringsarts bevestigde het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Het bezwaar werd ongegrond verklaard op 27 april 2004.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank, die concludeerde dat appellante op de datum in geding in staat moest worden geacht om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten, gebaseerd op de eerder geselecteerde functies. De Raad hechtte waarde aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, dat de belastbaarheid van appellante niet overschatte. De brief van orthopedisch chirurg dr. M. de Kleuver, die geen beperkingen voor appellante aangaf, werd niet als voldoende bewijs gezien om het oordeel van de verzekeringsartsen te weerleggen.

Uitspraak

05/594 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 januari 2005, 04/633 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.A.K.J. de Roock, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2007.
Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, die werkzaam is geweest als schoonmaakster voor 29,5 uur per week, is eind februari 2001 wegens rugklachten ongeschikt geworden voor haar arbeid. Na het einde van de wachttijd van 52 weken is haar geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Appellante werd destijds niet geschikt geacht voor haar werk als schoonmaakster, maar wel in staat geacht fysiek matig belastend werk te verrichten, waarmee zij een zodanig inkomen kon verdienen dat zij niet arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van de WAO.
Appellante heeft zich per 27 oktober 2003, toen zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, wegens rugklachten ziek gemeld. Naar aanleiding hiervan is appellante verschillende keren gezien door een verzekeringsarts, die haar op het spreekuur van 19 maart 2004 met ingang van 22 maart 2004 hersteld achtte.
Bij besluit van 22 maart 2004 is vastgesteld dat appellante met ingang van deze datum geen recht meer had op ziekengeld.
Appellante heeft tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt en is naar aanleiding hiervan gezien door bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer. Deze zag geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts, waarna het bezwaar bij besluit van 27 april 2004 (het bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank zag geen reden voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, zoals die is bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts de van de zijde van appellante in eerste aanleg ingebrachte medische gegevens aan een nadere beoordeling heeft onderworpen. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante op de datum in geding in staat moest worden geacht de algemeen geaccepteerde arbeid, verbonden aan tenminste één van de in het verleden geselecteerde functies - zijnde in dit geval de maatstaf voor haar arbeid - te verrichten.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad heeft voor zijn oordeelsvorming met name betekenis toegekend aan het door voornoemde bezwaarverzekeringsarts op 23 april 2004 uitgebrachte rapport, waarin deze arts mede op grond van de eigen bevindingen bij onderzoek van appellante, uitvoerig heeft uiteengezet dat de belastbaarheid van appellante ten tijde in geding niet is overschat.
De in hoger beroep overgelegde brief van orthopedisch chirurg dr. M. de Kleuver van 15 april 2005 bevat geen gegevens die in een andere richting wijzen. Deze specialist maakt melding van een status na HNP met rugklachten, mogelijk op basis van degeneratieve afwijkingen van de tussenwervelschijven. Hij achtte de rug van appellante axiaal verminderd belastbaar, maar heeft geen reden gezien om haar beperkingen op te leggen. In reactie hierop heeft een bezwaarverzekeringsarts op 8 juli 2005 gerapporteerd dat dit volledig aansluit bij voormelde rapportage van 23 april 2004.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A. van Netten.