ECLI:NL:CRVB:2007:BA2006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-283 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 30 november 2004 werd gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 11 december 2000 ziek gemeld vanwege hoofdpijnklachten. Na een psychiatrische expertise heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was haar eigen werk als kwekerijmedewerkster te verrichten, met een loonverlies van minder dan 15%. Het Uwv weigerde appellante per 10 december 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd in beroep door de rechtbank bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld, overgenomen. De Raad oordeelde dat de omschrijving van het werk van appellante, ondanks dat deze summier was, voldoende was voor de beoordeling van haar geschiktheid. De Raad was van mening dat alle relevante arbeidsbeperkingen door de verzekeringsarts in aanmerking waren genomen en dat deze beperkingen appellante niet verhinderden haar eigen werk te verrichten. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt dat de geschiktheid voor eigen werk, volgens vaste rechtspraak, veronderstelt dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Bijzondere omstandigheden die tot afwijking van dit uitgangspunt zouden nopen, zijn niet gesteld of gebleken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde derhalve de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

05/283 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Haarlem, van 30 november 2004, 03/1145,
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de in de aangevallen uitspraak vastgestelde, door partijen niet bestreden feiten. Appellante heeft zich met ingang van 11 december 2000 ziek gemeld wegens hoofdpijnklachten. Na psychiatrische expertise heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. De arbeidsdeskundige is van oordeel dat appellante ondanks de daarin aangegeven beperkingen in staat is tot het verrichten van haar eigen werk als kwekerijmedewerkster én passende arbeid, waarmee het loonverlies minder dan 15% bedraagt.
Het Uwv heeft deze bevindingen overgenomen in zijn besluit van 16 augustus 2002 en geweigerd appellante per 10 december 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Bij het in beroep bestreden besluit van 30 januari 2003 heeft het Uwv ondanks het bezwaar van appellante zijn besluit van 16 augustus 2002 gehandhaafd.
Met de rechtbank kan de Raad het Uwv volgen in zijn primaire stelling dat appellante, ondanks de voor haar bestaande medische arbeidsbeperkingen, op 11 december 2001 in staat is tot het verrichten van haar eigen werk.
Weliswaar bevat het dossier een betrekkelijk summiere omschrijving van dat werk, maar die omschrijving is naar het oordeel van de Raad, mede in aanmerking genomen de aard van de klachten van appellante, toereikend voor de beoordeling. Ook is de Raad tot de overtuiging gekomen dat alle voor appellante bestaande, uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen door de (bezwaar-)verzekeringsarts in aanmerking zijn genomen en dat die beperkingen appellante ten tijde van belang niet verhinderen haar eigen werk als kwekerijmedewerkster te verrichten.
Geschiktheid voor het eigen werk doet, naar vaste rechtspraak van de Raad, veronderstellen dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dat uitgangspunt zijn niet gesteld of gebleken.
Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) P.H. Broier.
JK/532007