ECLI:NL:CRVB:2007:BA1949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6953 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een aangepaste fiets op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een aangepaste fiets door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland aan de orde is. Appellant had op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de bijbehorende Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Smallingerland een aangepaste fiets aangevraagd. Het College had deze aanvraag op 29 maart 2004 afgewezen, met als argument dat de gevraagde voorziening als algemeen gebruikelijk werd beschouwd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het College werd veroordeeld in de proceskosten.

In hoger beroep stelde appellant dat het College ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat hij een bijstandsuitkering ontvangt en de gevraagde voorziening prijzig is. Hij betoogde dat de alternatieve voorziening, een scootmobiel, niet in verhouding staat tot de door hem gevraagde fiets, terwijl hij wel degelijk een vervoersvoorziening nodig heeft. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het College in redelijkheid kon besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule, aangezien de financiële situatie van appellant niet als een bijzonder geval werd aangemerkt.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het besluit van het College in rechte standhoudt. De Raad concludeerde dat de relatie tussen het inkomen van appellant en de kosten van de voorziening al was verdisconteerd in het standpunt van het gemeentebestuur, dat de fiets algemeen gebruikelijk is voor iedereen, inclusief personen met een laag inkomen. De omstandigheid dat appellant mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor een scootmobiel leidde niet tot een ander oordeel.

Uitspraak

05/6953 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 oktober 2005, 04/1416 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland (hierna: College),
Datum uitspraak: 21 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 februari 2007. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) en de op die wet gebaseerde Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Smallingerland (hierna: Verordening) een aangepaste fiets aangevraagd.
Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 29 maart 2004 afgewezen.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar heeft appellant bij brief van 1 december 2004 beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 december 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2004 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat een fiets met hulpmotor en lage instap algemeen gebruikelijk is zodat artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening aan verstrekking ervan in de weg staat. Voorts is volgens het College niet gebleken van een uitzonderingssituatie op grond waarvan van het bovenstaande moet worden afgeweken.
De rechtbank heeft het ingestelde beroep met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 22 december 2004.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het College in dat verband veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 80,50. Het beroep tegen het besluit van 22 december 2004 is ongegrond verklaard.
Appellant heeft zicht in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het College ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant aangevoerd dat hij een bijstandsuitkering geniet, de gevraagde voorziening tamelijk prijzig is en de voorziening waarvoor hij wel in aanmerking zou kunnen komen, te weten een scootmobiel, wat kosten betreft niet in verhouding staat tot de door hem gevraagde voorziening, terwijl niet in geschil is dat hij een vervoersvoorziening nodig heeft. Appellant bestrijdt niet langer dat de gevraagde voorziening als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorgdraagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij of krachtens de Wvg is bepaald bij verordening daartoe regels dient vast te stellen.
Artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is.
Artikel 7.1, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kan worden afgeweken van de bepalingen in de verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het geschil tussen partijen betreft nog uitsluitend de vraag of het College ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule.
De Raad ziet in hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te oordelen dat het College niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat het gestelde met betrekking tot de beperkte financiële draagkracht van appellant niet kan worden aangemerkt als een bijzonder geval dat afwijking van de bepalingen van de Verordening kan rechtvaardigen. De Raad wijst er in dit verband op dat de relatie tussen inkomen en kosten van de voorziening geacht moet worden te zijn verdisconteerd in het standpunt van het gemeentebestuur dat een fiets, als de onderhavige, algemeen gebruikelijk is voor een ieder en dus ook voor personen met een inkomen op minimumniveau.
De omstandigheid dat appellant mogelijkerwijs wel in aanmerking kan komen voor verstrekking van een scootmobiel leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
Het voorgaande betekent dat het besluit van 22 december 2004 in rechte standhoudt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.N. Rijnsewijn.
BKH 130307