ECLI:NL:CRVB:2007:BA1847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6475 BZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van aanvullend bedrijfskrediet op basis van levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 30 september 2005 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer ongegrond verklaarde. Het College had de aanvraag van appellant voor een aanvullend bedrijfskrediet van € 4.000,-- afgewezen, omdat er geen vertrouwen meer was in de levensvatbaarheid van het bedrijf. Dit advies was gebaseerd op eerdere adviezen van het IMK, die op 9 juni en 27 augustus 2004 waren uitgebracht. Appellant had geen concrete contacten die tot mogelijke opdrachten konden leiden, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 1 september 2004 en de handhaving daarvan na bezwaar op 20 december 2004.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zijn bedrijf per 19 oktober 2004 heeft moeten beëindigen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het bedrijf van appellant inmiddels geruime tijd is opgeheven. Aangezien appellant geen schadevergoeding heeft gevorderd en er geen procesbelang meer is, heeft de Raad geoordeeld dat appellant geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een beoordeling van het besluit van 20 december 2004. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij R.H.M. Roelofs als voorzitter fungeerde. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2007, in aanwezigheid van griffier P.N. Rijnsewijn.

Uitspraak

05/6475 BZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 september 2005, 05/115 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 december 2006 heeft appellant de Raad desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
In verband met de start van een advies- en administratiekantoor voor personeels-informatie heeft het College bij een tweetal besluiten van 27 maart 2003 op basis van een advies van het IMK Intermediair (hierna: IMK) van 13 maart 2003 aan
appellant op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) en het Besluit bijstand-verlening zelfstandigen (hierna: Bbz) voor de periode van 1 april 2003 tot en met 30 september 2003 algemene bijstand toegekend naar de gehuwdennorm, alsmede bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal tot een bedrag van € 21.437,33. Bij besluiten van 27 oktober 2003 en 16 april 2004 is op grond van de Abw en het Bbz en (vanaf 1 januari 2004) op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), vervolgens nog algemene bijstand toegekend voor de perioden van 1 oktober 2003 tot en met 31 maart 2004 en van 1 april 2004 tot en met 30 september 2004.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellant van 22 januari 2004 om verstrekking van een aanvullend bedrijfskrediet van € 4.000,-- heeft het College het IMK verzocht opnieuw advies uit te brengen. Op 9 juni 2004 en 27 augustus 2004 heeft het IMK geadviseerd om geen aanvullende financiering te verstrekken, omdat er geen vertrouwen meer is in een levensvatbare exploitatie van het bedrijf, aangezien appellant nog immer geen concrete contacten heeft die tot mogelijke opdrachten zouden kunnen leiden.
Op grond van deze adviezen heeft het College de aanvraag van appellant bij besluit van 1 september 2004, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 20 december 2004, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 december 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
Bij zijn in rubriek I vermelde brief van 1 december 2006 heeft appellant meegedeeld dat hij zijn bedrijf per 19 oktober 2004 heeft moeten beëindigen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Nu vaststaat dat het bedrijf van appellant inmiddels geruime tijd is opgeheven, terwijl appellant geen schadevergoeding heeft gevorderd als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, en ook overigens niet is gebleken van enig tot zijn persoon te herleiden procesbelang, brengt dat mee dat appellant thans geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een beoordeling ten gronde van het besluit van 20 december 2004.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2007.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) P.N. Rijnsewijn.