ECLI:NL:CRVB:2007:BA1548
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Verjaring van reguliere studieschuld en toepassing van de regeling prestatiebeurs
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 29 september 2005 zijn beroep tegen besluiten van de IB-Groep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 maart 2007 uitspraak gedaan. Appellant betoogde dat de IB-Groep niet meer mocht terugvorderen omdat de termijn van vijf jaar na het einde van het studiefinancieringstijdvak was overschreden. Hij stelde ook dat de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) niet op hem van toepassing was en dat de regeling van de prestatiebeurs niet voor hem gold. De IB-Groep verweerde zich door te stellen dat appellant in de jaren na 2000 diverse berichten had ontvangen over de hoogte van zijn schuld.
De Raad overwoog dat de verplichtingen van appellant op grond van de WSF van rechtswege zijn omgezet in verplichtingen op grond van de WSF 2000. Dit betekent dat de schuld van appellant op grond van de WSF is omgezet in een schuld op grond van de WSF 2000, waarop de bepalingen van de WSF 2000 van toepassing zijn. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de IB-Groep de artikelen 6.5 en 6.6 van de WSF 2000 juist had toegepast en dat de terugbetalingsverplichting was ingegaan per 1 januari 2005, aangezien appellant zijn studie in augustus 2002 had beëindigd.
De Raad concludeerde dat de door appellant aangehaalde uitspraak van het College van beroep studiefinanciering niet van toepassing was op zijn situatie, omdat deze betrekking had op een kortlopende schuld. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van verjaring en dat de IB-Groep in redelijkheid had kunnen weigeren de hardheidsclausule toe te passen. De stelling van appellant dat de regeling van de prestatiebeurs onredelijk was, werd niet onderschreven, omdat hij onder de tempobeurs viel. De Raad wees erop dat appellant de brochure over de prestatiebeurs had kunnen raadplegen om inzicht te krijgen in zijn rechten en verplichtingen. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard.