ECLI:NL:CRVB:2007:BA0962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1000 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 13 januari 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.M. Postma, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 september 2003. Dit besluit verklaarde het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 5 februari 2003, waarin haar arbeidsongeschiktheid per 23 maart 2003 op 25 tot 35% werd vastgesteld, gegrond. Het Uwv handhaafde echter de nieuwe schatting van 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid.

Tijdens de zitting op 2 februari 2007 heeft appellante de juistheid van haar belastbaarheid, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 augustus 2003, niet langer betwist. Het hoger beroep richtte zich enkel nog tegen de arbeidskundige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante betoogde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet passend voor haar waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de schatting gebaseerd was op drie functies: bode-bezorger, schadecorrespondent en huishoudelijk medewerker, die allen als passend werden beoordeeld.

De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de werkzaamheden van bode-bezorger uit te voeren, gezien de aard van de werkzaamheden en de mogelijkheid om onder toezicht te werken. Ook de functie van schadecorrespondent werd als passend beoordeeld, ondanks de kritiek van appellante op de belasting van deze functie. De Raad oordeelde dat de functies voldoende waren gemotiveerd en dat appellante in staat was om deze functies uit te voeren, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

05/1000 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2005, 03/4819 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Postma, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Postma en het Uwv door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van 10 september 2003 waarbij het Uwv het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 5 februari 2003, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 23 maart 2003 was gesteld op 25 tot 35%, gegrond heeft verklaard, dat besluit niet langer gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per laatstgenoemde datum gesteld op 35 tot 45%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Ter zitting heeft appellante de juistheid van haar belastbaarheid, zoals omschreven in de door de bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 augustus 2003, niet langer bestreden. Het hoger beroep is nog slechts gericht tegen de arbeidskundige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Appellante is van mening dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend voor haar zijn.
De Raad deelt deze mening van appellante niet.
De schatting is (uiteindelijk) gebaseerd op drie functies, te weten: bode-bezorger (kantoor) (sbc-code 315140), schadecorrespondent (sbc-code 516080) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333).
In het formulier “Overleg va-ad, afwijkende functiebelasting” van 20 januari 2003 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige G.N. van der Jagt van 2 september 2003 is gemotiveerd waarom deze functies met de daarbij behorende belasting door appellante kunnen worden vervuld.
De Raad ziet, gelet op de motivering in deze stukken, geen reden waarom de functie van bode-bezorger niet geschikt zou zijn. Het gaat in deze functie om eenvoudige, routinematige en zeer overzichtelijke werkzaamheden, waarbij wordt gewerkt volgens opdracht van en onder direct toezicht van de teamleider. Gelet op de aard van deze werkzaamheden moet appellante geacht worden enige vorm van werkdruk, in die zin dat de post voor 12.00 uur door het team van bode-bezorgers verwerkt moet zijn, aan te kunnen. Bovendien kan op een eventuele piek tijdig door de teamleider worden geanticipeerd. Van veelvuldig voorkomende deadlines of productiepieken is in deze functie derhalve geen sprake.
De functie van schadecorrespondent ontmoet kritiek van appellante, omdat daarin het oplossen van problemen een bijzondere belasting vormt en er bovendien met agressieve of onredelijke mensen in contact moet worden getreden.
De Raad ziet niet waarom deze functie niet passend zou zijn. Uit de functiebeschrijving blijkt dat in deze functie sprake is van een afgebakend takenpakket, waarbij eventuele problemen door appellante zelfstandig en routinematig dan wel met hulp van collega’s en/of de teammanager kunnen worden opgelost.
Voorts is appellante op het aspect “omgaan met conflicten” slechts in die zin beperkt dat zij een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren. De belasting in deze functie, waarin geen sprake is van “vis à vis” contacten met cliënten, overschrijdt derhalve niet de ten aanzien van appellante vastgestelde (en niet langer betwiste) belastbaarheid.
Ook de (tot dezelfde sbc-code 111333 behorende) deelfuncties medewerkster schoonmaakdienst in een ziekenhuis (functienummer 9311-0025-040) en medewerkster schoonmaakdienst in een verzorgingstehuis (functienummer 9343-0096-519) stuiten op bezwaren van appellante.
Wat betreft de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in deze functies kan de Raad zich verenigen met de motivering en conclusies zoals vermeld in het eerdergenoemde formulier van 20 januari 2003 en de rapportage van 2 september 2003. Ook voor deze functies wordt appellante derhalve geschikt geacht.
De Raad stelt dan ook vast dat voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. De resterende verdiencapaciteit afgezet tegen het door de bezwaararbeidsdeskundige berekende maatmanloon leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Ten slotte acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en
I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) J.J. Janssen.
MH