ECLI:NL:CRVB:2007:BA0720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en de relatie met zwangerschap en bevalling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 4 februari 2005 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 maart 2003, waarin werd medegedeeld dat zij met ingang van 29 oktober 2001 geen recht had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv niet onjuist was en dat de klachten van appellante niet in directe relatie stonden tot haar zwangerschap of bevalling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de stukken die appellante op 19 januari 2007 had ingediend, binnen de wettelijke termijn waren ingekomen, maar dat deze niet in de beoordeling konden worden betrokken. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 12 oktober 2001 had geconcludeerd dat appellante niet arbeidsongeschikt was ten gevolge van de bevalling. Dit oordeel werd ondersteund door eerdere onderzoeken en rapporten van andere verzekeringsartsen.
De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de stelling van appellante dat haar klachten voortvloeiden uit de zwangerschap of bevalling konden onderbouwen. De psychische klachten die appellante meldde, werden niet als zodanig ernstig beoordeeld dat deze haar ongeschikt maakten voor haar arbeid. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante op 29 oktober 2001 niet ongeschikt was voor haar werk en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder termen voor proceskostenveroordeling.